Het tragische liefdesverhaal van Gerard den Brabander en Annette Arbeid: ‘Lieve Jan, want zo blijf ik je ondanks alles noemen’

Dichter Gerard den Brabander had bijna twintig jaar een moeizame relatie met Annette Arbeid. Yentl van Stokkum leest hun brieven in het Literatuurmuseum en leeft mee met het tragische liefdesverhaal.

 

‘Lieve Jan, want zo blijf ik je ondanks alles noemen,’ begint Annette Arbeid haar brief aan Gerard den Brabander. Het papier van de brief is dun. Het kraakt tussen mijn vingers. Het is een doordruk van het origineel dat op 16 november in 1949 werd verzonden. Het is een brief waarin ze hun, op dat moment, prille relatie verbreekt.

 

Gerard den Brabander (1900-1968), die eigenlijk Jan Jofriet heette, was een turbulente dichter en een turbulente man, met een destructieve hang naar jenever. Voordat hij besloot zich enkel op het schrijven te richten werkte hij bij Philips en de PTT, hij was getrouwd. Hij had kinderen. Hij liet het allemaal achter. Niet voor Annette, maar wel voor een ander leven. Een leven waarin hij kunstenaar zou worden. Ergens gedurende dat leven, ik weet niet waar en ik weet niet hoe, kwam hij Annette Arbeid (1921-2022) tegen. Ze was een vrije vrouw, zonder kinderen, die van 1948 tot 1973 bestuurslid en secretaris was van Sociëteit de Kring. Op een later punt zou ze de muze van de schilder Karl Carvalho worden, maar daarvoor was ze de geliefde en muze van Den Brabander geweest, oftewel Jan. 

 

Gerard den Brabander en Annette Arbeid in 1952

 

Ik lees de brief op een kantoor in het Literatuurmuseum. Om mij heen zitten enkele medewerkers van het museum rustig te werken. We zijn vier vrouwen aan bureaus. Vijf, wanneer we Annette meetellen. Jennie Barbier, hoofdredacteur van LiteratuurLab, die mij altijd door de collectie laat grasduinen, heeft me de map gegeven. Toen ik de eerste brief oppakte, zei ze: ‘Als dit echt een einde was, was de brief van Annette nooit zo lang geweest. Dit soort brieven schrijf je alleen als je nog niet klaar met iemand bent, als je naar een antwoord verlangt, als je wilt dat er iets verandert.’  

 

De brief bestaat uit twee kantjes. Gerard den Brabander dronk te veel. Hij zou hebben gezegd voor Annette de jenever op te willen geven, maar dat deed hij niet. Hij zou hebben gezegd dat wanneer ze met hem wilde zijn, ze een kunstenaar zou trouwen en ‘het leven dat erbij hoorde zou moeten accepteren’. Ze accepteerde dit leven niet en het woord niet is in haar brief onderstreept. ‘Misschien gooi ik door dit te doen iets weg, wat ik mijn hele leven niet meer zal vinden,’ schrijft ze. ‘Dit moet ik echter riskeren, wil ik er zelf niet aan ten onder gaan.’  

 
Jennie heeft gelijk. De relatie tussen Annette en Jan ging door. Dat bewijst de stapel aan brieven, aan kaartjes. Alleen de eerste brief is van Annette. Al het andere is aan haar gericht. Soms schrijft Jan haar aan met Beste, dan weet je dat het uit is. Soms schrijft hij Lieve. Een keer zegt hij dat ze mag doorhalen ‘wat niet gewenst is’. Er zijn rommelige kaartjes, in hanenpoten. Ik stel me voor dat hij ze dronken heeft geschreven. Of ze nog een knoop aan zijn broek wil zetten. Of ze met hem wil trouwen. Of ze de knoop die ze aan de broek heeft gezet er weer af wil halen, de broek zit te strak. Ik ruik eraan, of er nog iets van jenever aan kleeft, maar ruik enkel oud papier. 

 

Brief van Annette Arbeid aan Gerard den Brabander

 

Er zijn kaartjes die zorgvuldig werden verzonden, kaartjes die Jan schreef wanneer hij op reis was. Hij doet haar zo nu en dan liefs van gezamenlijke vrienden. Soms ondertekent hij met ‘jouw man’, soms met een kus. Er zijn gedichten die hij voor haar heeft geschreven. ‘Een sonnet voor Annet’, bijvoorbeeld. Tot in zijn puntjes verliefd en lyrisch zacht. ‘Ik denk dat dit soort gedichten de reden zijn dat ze bleef,’ zeg ik terwijl ik opkijk van mijn stapel en mijn tijdelijke kantoorgenoten vragen wat er staat.

 

Sonnet “Annet” 

 

Arglistiglijk gelokt in ’t net, 

Nauw wakker mij de oogen wrijvend, 

Nog op vergulde wieken drijvend, 

Als in de wolken ingebed,  

Jawel, wéér vangt ge mij, sonnet; 

Aandachtig het papier beschrijvend, 

Nadenkend: is dit vers wel blijvend- 

Ach, wie bepaalt uw levenswet-? 

Ranken de regels om als leden,  

Bevallig, en door mij aanbeden 

En lyrisch in het lied gezet, 

Is er geen lieflijker portret 

Dan dit verliefd sonnet “Annet,” 
Triumviraat der zekerheden.  

 

Sonnet "Annet" en een tekening van Gerard den Brabander door René Wong

 

Wanneer ik voorlees zuchten we allemaal. Daarna vind ik een telegram: ‘zit in het donker zonder eten breng direct iets = Jan’. En we draaien met onze ogen. Het is makkelijk oordelen wanneer een relatie enkel nog op papier bestaat. Wanneer de sporen ervan overzichtelijk voor je zijn uitgestald.  
 
Terwijl ik doorneem wat is achtergebleven houd ik iedereen om mij heen van het werk. De brieven zijn aanleiding om te praten over onze eigen liefdes, over de mensen bij wie we te lang zijn gebleven. We hebben het over de geliefden die we maar met moeite achter ons hebben gelaten, over hoe lang we aan onze meest ongelukkige relaties hebben besteed. Soms wordt vasthoudendheid beloond en soms moet je weten wanneer je op moet geven. Loslaten is een kunst, daar zijn we het over eens, en ik geef toe hoe ik zelf meer dan eens te lang ben gebleven, waarbij ik me afvroeg of ik nu loyaal of naïef was. En of ik naïef niet als hoopvol kon vertalen. 

 

Ik herlees het sonnet en blijf haken aan de zin ‘jawel, wéér vangt ge mij’ en ik denk dat dit een reden kan zijn voor te lang blijven, omdat je terug wilt naar die eerste dagen. Waarin je elkaar voor het eerst vangt, er nog iets onschuldigs om de ander en de relatie heen hangt. Het gezamenlijke verhaal is nog blanco en vol mogelijkheden, het is nog niet dronken volgekalkt. Het gevaar in het liefhebben van dichters is dat ze uitstekend zijn in het doen lijken alsof die tijd dichtbij is.

 

Telegram van Gerard den Brabander aan Annette Arbeid

 

Hoe meer brieven aan Annette ik lees, hoe verdrietiger ze lijken te worden. Op een gegeven moment sluipt er een vermoeidheid bij me in. Als een echte vriendin ben ik wel klaar met deze man, die niet lijkt te veranderen. Er is niets leuks aan een geliefde met alcoholisme, er is niets interessants aan zien hoe iemand van wie je houdt zichzelf traag de vernieling in helpt. Het is geen romantisch verdriet, geen voorbeeld van hoe liefde zou moeten zijn en geen goede representatie van het dichterschap. Het is simpelweg tragisch en dat blijft het. De brieven worden zakelijker. Beginnen weer met ‘Beste’. Tasten de relatie of wat er nog van over is af, zo nu en dan is er een opleving. Begint er weer een brief met ‘Lieverd’, wordt er weer een brief ondertekend met ‘Altijd, je Jan’, staat er een kus in een postscriptum, wordt ergens gevraagd om samen tot een oplossing te komen. Het gaat door tot Jan een ongelukkige val maakt in een kliniek en – volledig onverwacht – sterft. ‘Hij is dood,’ zeg ik. En mijn kantoorgenoten kijken op. Heel even stellen we ons alle vier voor hoe Annette het nieuws van zijn dood moet hebben gehoord. Hoe haar gezicht vertrok. Hoe ze in bed moet hebben gehuild. ‘Misschien gooi ik door dit te doen iets weg, wat ik mijn hele leven niet meer zal vinden.’ 

 

Na een kop koffie geeft Jennie me een tweede map. Een waarin Annette de doordrukken van haar correspondentie over de nalatenschap van Gerard den Brabander heeft bewaard. In de jaren na zijn dood corrigeert ze feitelijke onjuistheden in artikelen die over hem verschijnen, beheert ze zijn nagelaten gedichten en beschermt ze zijn goede naam. Zo geeft ze negen jaar na het overlijden van Jan een journalist van De Telegraaf een veeg uit de pan. ‘Ik krijg de indruk dat je jezelf in vergelijking tot iemand als Jan toch maar een erg fijne jongen vindt. Maar dat is tenslotte jouw zorg,’ sneert ze. Wanneer er in de Volkskrant een artikel over Gerard den Brabander verschijnt, stuurt ze een correctie naar de hoofdredacteur Kunst en Cultuur: ‘het is niet zo dat hij van delirium naar delirium zwalkte. Ik neem aan dat zoiets fysiek trouwens onmogelijk is.’ Ze benadrukt dat ze het artikel met plezier gelezen heeft. Jan is dan al zestien jaar dood, en het lijkt erop dat hij ondanks alles haar ‘lieve Jan’ gebleven is. Misschien raakt dat me wel meer dan al zijn brieven aan haar. Meer nog dan de gedichten.  

 

Kaart van Gerard den Brabander aan Annette Arbeid, 1957: ‘Ik heb nooit geweten, dat ik, om je lief te hebben, weg moest’

 

V.l.n.r. Ed Hoornik, Marga Minco, Bert Voeten, Gerard den Brabander en Anette Arbeid tijdens het Boekenbal in 1952