‘Lieve Jan, want zo blijf ik je ondanks alles noemen,’ begint Annette Arbeid haar brief aan Gerard den Brabander. Het papier van de brief is dun. Het kraakt tussen mijn vingers. Het is een doordruk van het origineel dat op 16 november in 1949 werd verzonden. Het is een brief waarin ze hun, op dat moment, prille relatie verbreekt.
Gerard den Brabander (1900-1968), die eigenlijk Jan Jofriet heette, was een turbulente dichter en een turbulente man, met een destructieve hang naar jenever. Voordat hij besloot zich enkel op het schrijven te richten werkte hij bij Philips en de PTT, hij was getrouwd. Hij had kinderen. Hij liet het allemaal achter. Niet voor Annette, maar wel voor een ander leven. Een leven waarin hij kunstenaar zou worden. Ergens gedurende dat leven, ik weet niet waar en ik weet niet hoe, kwam hij Annette Arbeid (1921-2022) tegen. Ze was een vrije vrouw, zonder kinderen, die van 1948 tot 1973 bestuurslid en secretaris was van Sociëteit de Kring. Op een later punt zou ze de muze van de schilder Karl Carvalho worden, maar daarvoor was ze de geliefde en muze van Den Brabander geweest, oftewel Jan.