In januari 1953 schreef de dichter Gerrit Kouwenaar zijn naam- en redactiegenoot, de letterkundige Gerrit Borgers, een kort briefje over een ingezonden stuk voor Podium. Het in de illegaliteit opgerichte literaire tijdschrift bestond toen zeven jaar en kwakkelde, zoals veel literaire tijdschriften, nog wat in de naoorlogse literaire marge. De doorbraak kwam later dat jaar, met een nummer waarin onder meer Andreus, Campert, Claus, Hermans, Kouwenaar, Lucebert, Polet en Vinkenoog stonden. Een hengstenbal inderdaad, maar wel een verzameling van talent.