Wat me tegenstond aan het schrijven over muziek, was dat ik altijd vastzat aan de albums, en daarmee de verhalen, van anderen. Nu ik fictie schrijf kan ik mijn eigen verhalen verzinnen; ik kan doen waar ik zin in heb. Dat geldt niet alleen voor wat ik schrijf, maar ook voor hoe en wanneer ik schrijf: ik bepaal zelf hoe ik mijn dag indeel. Die totale vrijheid, in elk opzicht — dat vind ik het prettigste aan schrijven.
Tussen elf en drie uur ’s nachts schrijf ik het best. Dan is de dag afgerond en tot rust gekomen — iedereen slaapt, er gebeurt niets belangrijks, ik heb niet steeds het gevoel dat ik iets mis. Dan kan ik schrijven, zonder afleiding, zonder dat ik me opgejaagd voel. Overigens vind ik afleiding op zich niet zo’n groot probleem. Ik vind het prettig om af en toe even uit een zin of een verhaal te raken, zodat ik er daarna weer frisser tegenaan kan kijken. Bovendien hou ik het schrijven veel langer vol als ik zo nu en dan een mail beantwoord, of een internetartikel aanklik. Als ik daarentegen drie uur lang, onafgebroken, op een computer zonder internet aan een verhaal werk (wat soms gebeurt als ik écht iets moet afmaken), ben ik na afloop regelmatig uitgeput.
De muziek die ik tijdens het schrijven luister mag niet te afleidend zijn. Ik luister daarom altijd naar filmmuziek die ik goed ken: muziek met een natuurlijke cadans, rustige momenten en actiemomenten, die me in een soort trance brengt en de stilte doorbreekt. Op een werkdag draai ik dezelfde cd wel tien keer achter elkaar. Ik kan moeilijk schrijven wanneer ik nieuwe muziek hoor; dan word ik uit mijn concentratie gehaald door tonen die ik niet ken en het feit dat ik niet weet wat er komt.