‘Willem gaat niet dood, die leeft veel te graag’ - Over dichter en dierbare vriend Willem van Toorn (1935-2024)

In mei 2024 overleed Willem van Toorn. Daan Cartens blikt terug op het leven en werk van zijn goede vriend, die ‘hartelijk en gul was, maar ook eigengereid en eigenwijs en trots was op zijn ijdelheid.’

 

Op 18 mei stuurde Willem van Toorn zijn vrienden een mailtje: ‘Helaas moet ik het laten afweten bij de presentatie van 30 mei. Ik ben in het (uitstekende) ziekenhuis van Chateauroux beland. Pech hè!’

 

De presentatie betrof Kafka voor beginners, een aanstekelijk inleiding voor Kafkalezers, geschreven in de klare taal die Van Toorn eigen was. Hij heeft zijn boek nog in handen gehad, maar de eerste positieve kritieken heeft hij niet meer kunnen lezen. Hij overleed in de ochtend van 31 mei 2024, 88 jaar oud.


Ik leerde van Toorn kennen in de marge van Poetry International, het grote, jaarlijkse poëziefestival, dat lange tijd onder leiding stond van de onvermoeibare Martin Mooij, die geleidelijk steeds meer dichters presenteerde met een duidelijk politieke boodschap in plaats van poëtische hoogwaardigheid. In 1996 werd hij opgevolgd door Tatjana Daan, die bevriend was met Van Toorn en diens vrouw, Ineke Holzhaus. Het festival werd danig opgefrist, gesplitst in een middag- en ochtendprogramma en de dichters waren van internationale naam en faam.

 

Over de deelnemers spraken Van Toorn en ik uitgebreid en gedetailleerd, - hij was enorm belezen - niet alleen uit pure interesse, maar ook om zijn vrouw en mij de nodige informatie te verschaffen, omdat wij samen het middagprogramma presenteerden. En die samenwerking bleef bestaan tijdens het tweejarig festival The Maastricht International Poetry Nights, waarvoor organisator Hans van de Waarsenburg zelfs Nobelprijswinnaars als Seamus Heany en Tomas Tranströmer wist uit te nodigen. Ook voor dat festival waren Willem en Ineke onmisbaar.


Het werd het begin van een lange vriendschap, die de laatste tien jaar heel intensief was. Willem en Ineke waren vanuit Amsterdam naar Le Petit Jouhet verhuisd, een klein gehucht in de Berry, een streek in Midden-Frankrijk. Als ze korte tijd in Nederland waren, logeerden ze bij Willems dochters, of bij vrienden zoals bij mij en mijn huisgenoot Peter Engel. ‘Willem gaat niet dood, die leeft veel te graag,’ zei onze gezamenlijke vriend, de Nijmeegse schilder Edwin Smet, vlak voor zijn overlijden in de marge van een expositie van hem in Grave. Maar hij stierf wél na een kort ziekbed, bijgestaan door zijn Ineke, die van huis uit dramaturge was en later ook poëzie ging publiceren. Ze vulden samen, thuis en vaak op reis, elkaars leven. Alles wat verscheen, en dat was veel, was aan de ander opgedragen.

 

Willem van Toorn en Ineke Holzhaus in Le Petit Jouhet, 2021. Fotograaf: Jos van Hest

 

Zijn overlijden noopt nu tot een terugblik op het leven en het oeuvre van een zeer dierbare vriend, die hartelijk en gul was, maar ook eigengereid en eigenwijs en trots was op zijn ijdelheid. Als zoon van een kleermaker wist hij de juiste kledingwinkels te vinden. Ik denk met plezier terug aan gezamenlijke inkopen in Kleve. ‘Kijk Daan, die Duitsers weten nog wat maatkledij is,’ zei hij dan vergenoegd, inmiddels voorzien van een flinke tas met aankopen.

 

Net als K. Schippers en J. Bernlef groeide Van Toorn op in een middenstandsgezin in Amsterdam-West. Zijn vader, aanvankelijk kleermaker, dreef daar, gedwongen door financiële omstandigheden, een winkel in groenten en vooral aardappelen. ‘Ik ruik die aardappelen nog.’ West grensde in die dagen aan de polder, aan lege ruimte. Dat gebied zou hem zijn leven lang blijven fascineren. ‘Ik zoek dus geen realistische beschrijvingen van landschappen. Ik zoek landschappen die mij ervan overtuigen dat de schrijver ze gezien en ervaren heeft en dat hij geprobeerd heeft erachter te komen wat ze voor hem betekenen.’ (Leesbaar landschap, 1998)

 

Hij kwam uit een sociaaldemocratisch nest. Het idee van volksverheffing, dat je komend vanuit een ‘eenvoudig’ milieu jezelf kon ‘opwerken’, sprak hem zeer aan, zeker als het om cultuur ging. Met de PvdA, die vanaf de jaren negentig de ideologische veren had afgeschud, had hij niets meer. Hij voelde zich ontheemd, een gevoel dat in heel veel zaken, naarmate hij ouder werd, steeds sterker werd.

 

Van Toorn over zijn jeugd: ‘Ik ruik de aardappelen nog’

 

Van Toorn was de auteur van een omvangrijk oeuvre met een scherp oog voor de wereld van gisteren en met een alerte blik op de wereld van nu. Romans, verhalen- en gedichtenbundels, essays en toneelkritieken en tientallen vertalingen van Franz Kafka, Stefan Zweig en John Updike tot de in onze contreien betrekkelijk onbekende Italiaanse poëet Francesco Loi. Van Toorn legde in zijn arbeidzame schrijversbestaan een enorme, niet te stuiten werkdrift aan de dag. Hij schreef toneelkritieken voor Vrij Nederland, die zich evenals talrijke drukproeven in het archief van het Literatuurmuseum bevinden.

 

In 2015 publiceerde hij een biografie over Emanuel Querido, grondlegger van de gelijknamige uitgeverij. Aan dat omvangrijke boek werkte hij met zichtbaar plezier in het Literatuurmuseum, dat actief voor hem naar bruikbaar materiaal zocht. In 1959 verscheen de novelle De explosie bij Querido, dat vanaf het begin met Reinold Kuipers en Alice van Nahuys zijn uitgever zou blijven.

 

In alles bleef hij de onderwijzer, de leraar die hij van origine was. Op een heldere, nuchtere manier, met een ingetogen melancholie en een minder bedekte nostalgie, wilde hij uitleggen hoe de wereld in elkaar stak. In zijn teksten schreef hij meestal ‘tegen de tijd’, gevoelig voor de teloorgang van manieren, kennis, een ouderwetse wijze van politiek handelen. Maar hij kon ook bars en fel zijn, polemisch zelfs als zaken hem echt niet bevielen, zoals het handelen van de overheid met betrekking tot de dijkverzwaringen of de landschappelijke aanpak. Dan stond hij op de barricaden en werden zijn woorden een vuist.

 

Naar school ging hij in Amsterdam, maar alle vakanties bracht hij door bij zijn grootouderlijke familie, met nichten en neven in Tiel en omgeving, in het Betuwse rivierengebied.

 

(..) Je was hier kind geweest. Ik wilde vragen
 of in je hoofd één richting was
omdat het landschap eeuwig maar stroom-
afwaarts keek, de eindeloze dagen
en nachten van mijn lange kinderzomers. (..)

Uit: ‘De rivier’, De aardse republiek (1988)

 

In de jaren zeventig woonde Van Toorn met zijn jonge gezin in een verbouwde boerderij in de Haarlemmermeer. Aanvankelijk een gebied met lange bomenrijen, omvangrijke velden en smalle landwegen. In de periode dat hij er woonde, zag van Toorn hoe het onheil zich voltrok. Zijn roman Een leeg landschap (1988) beschrijft die tijd van opkomend verzet tegen de plannenmakers die de lege polder wilden vullen met woonwijken. 


In de jaren tachtig werd voor Willem van Toorn het landschapsbeheer een baken van verzet. Hij schreef columns en essays, ageerde tegen ontwikkelaars en hun opdrachtgevers, uitgaand van een duidelijke opvatting: ‘Het Hollandse landschap is een idee. Het zou helemaal niet bestaan als mensen niet op de gedachte waren gekomen dat het gemaakt kon worden, uit al dat water. Bijna overal waar je staat, sta je in de gedachten van mensen.’ (uit ‘Landschap en literatuur’.) Het meest strijdvaardig was Van Toorn als het om het landschap van zijn jeugd ging, het Betuwse rivierengebied bij de Waal.

 

 ‘Nog verschrikkelijker is de Waaldijk tussen Tiel en Nijmegen. In dat landschap van mijn kindertijd zijn barre hoogvlakten van zand tegen oude dijken aan gestort, dijkhuizen en boomgaardjes zijn verdwenen, de opgewekte vrije jongens van rekentuig en bulldozer hebben zich op mijn herinneringen geworpen als het leger van Attila, achter welke hoeven het gras niet meer opkomt.’

Uit: ‘Het huis te klein’, Tirade (1988)


De protesten werden feller, Van Toorn en zijn medestanders zochten contact met de landelijke overheid, maar bleven nul op het rekest krijgen, al werden de aanvankelijke plannen wel wat bijgesteld. In die tijd ontstond de vriendschap met de schilder Willem van Ouden, die van het vastleggen van het ochtendlicht over de Waal, de kronkelende weggetjes over de dijken en de besloten tuinen grenzend aan de schier vervallen dijkhuizen, zijn levenswerk maakte. In 2023 verscheen een gelimiteerde, geïllustreerde oplage van Achter de dijk, een poëtische ode aan het werk van Willem den Ouden, die ook een groot portrettist was.

 

Landschap is niet natuur. Landschap veronderstelt
de menselijke hand. De menselijke blik. Het is gezien.
Het is gevormd door zijn geschiedenis, dat is
wat het verwant maakt aan een oud gezicht.

Uit: De rivier (1999)


De roman De rivier (1999), met veel succes verschenen in een Duitse vertaling, zou je kunnen opvatten als de kern van het oeuvre van Willem van Toorn. Deze is opgezet als een uitwaaierende symfonie waarin de herinneringen aan zijn jeugd, de oorlogsjaren, de logeerpartijen in Tiel en omgeving, de overhand hebben.

 

Om te laten zien hoe dat verleden doorwerkt in het heden en vaak ook de blik vervormt, portretteert hij zijn ouders op hun oude dag in een nieuw appartement in Osdorp. Zijn vader voelt zich daar amper thuis, hij verlangt naar zijn oude kleermakerstafel. Zijn moeder laaft zich aan de kleurige flatgenoten met wie ze een warme band krijgt. De intermezzi gaan over het contemporaine leven van de schrijver, die strijdvaardig optreedt, eigenlijk om zijn gelukzalige verleden niet te laten uitwissen. Uiteindelijk belandt hij met z’n strijdmakkers voor de rechter, hij voelt zich vervreemd in een wereld die niet samenviel met de echte. ‘Nu had ik door geen werkelijkheidszin te stillen zin mijn vader te bellen.’ 

 

 

In zijn poëzie, verzameld in Gedichten 1960-1997, speelt de herinnering ook een grote rol, evenals in later werk zoals Bezweringen (2013) en De dagen (2020) waarin hij reflecteert over de levens van overleden familieleden, zoals zijn geliefde zus, en zijn vriendschap met dichters als Hans Faverey, Rob Anker en Herman de Coninck. 


Bij ons aan de tafel in de serre vertelde hij met groot enthousiasme over die vriendschappen, ook die met Amerikaanse generatiegenoten als Updike en Doctorow, van wie hij het werk vertaalde en over wie hij zijn herinneringen aan het noteren was, totdat de dood hem overviel. Maar het meest spraken we over zijn in 2022 verschenen, laatste roman Morgenrood, die zich voor een deel afspeelt tijdens de Eerste Wereldoorlog in steden als Duinkerken, Ieper en Kortrijk.

 

Ik bood hem boeken over die periode uit mijn eigen bibliotheek aan, maar dat aanbod sloeg hij af. ‘Die lees ik wel als mijn roman verschenen is.’ Toen dat zover was, gaf hij me een exemplaar (‘deze vertelling over oorlog, liefde en corona’) met een malicieus glimlachje. Al gauw begreep ik waarom.

 

Het twintigste hoofdstuk begon namelijk met een uitgebreide en gedetailleerde beschrijving van het laatnegentiende-eeuwse huis, waar we sinds 1994 wonen. Ik beschouw het, en nu eens te meer, als een eloge aan onze vriendschap.


In ‘bisogna morire’ (wij moeten sterven) uit De dagen, schrijft hij als oud geworden man over zijn naderende dood, die nu gekomen is met een vol hoofd van leven en herinneringen:

 

waar bergen we dat allemaal op
als het niet meer kan in die kop
van mij omdat die niet meer daar is?


Ontelbare logeerpartijen, wandelingen, gesprekken, waarin wat we lazen en gelezen hadden, altijd het hoofdgerecht vormden. Tja – waar bergen we dat allemaal op, Willem?