Verdwijnen in de poëzie van Bernlef
'Waar is de opbergplaats van strelingen'
De aandacht voor geïsoleerde elementen uit de werkelijkheid maakt geleidelijk plaats voor een meer (taal)filosofische poëzie vanaf de jaren tachtig. De complexe rol van het menselijk bewustzijn (getuige al de titel Vreemde wil van een bundel uit 1994), de spanning tussen het aan- en afwezige, de behoefte aan vertraging en verstilling gaan Bernlefs poëzie bepalen. Gedichten waarin ook andere kunstvormen verschijnen, zoals de beeldende kunst en de muziek, zowel de klassieke als de jazz. Simpel gezegd kun je beweren dat Bernlef in zijn latere dichtwerk continu reflecteert op wat hij waarneemt en ervaart. Of zoals de titel luidt van een essay over Hans Faverey: ‘verdwijnen als een vorm van verschijnen’.
Ieder woord, iedere zin wordt voortdurend bijgesteld, van betekenis veranderd, vervormd en toont zo dat ook het laatste redmiddel van de dichter een illusie is: de taal is al even leeg en onverschillig als het universum zelf.
Alles teruggevonden / niets bewaard (1982)
Van deze cyclus bestaat een getikte versie met enkele correcties. In tegenstelling tot ‘losse gedichten’ veranderde Bernlef in deze cyclus die op historische feiten is gebaseerd betrekkelijk weinig. Het onderwerp is de ballonvaart van drie Zweedse ontdekkingsreizigers in 1897, hun verdwijnen en de vondst van hun lichamen decennia daarna.
We betreden het museum in Grannä
zwetend en op onze tenen, het is heet
Waarom iets van zo lang geleden
proberen open te breken? Ik weet het
Maar toch. Hier staat een bijl. Daar
hangt een foto van ’t ijs. Zo schrijven
Om een wig te drijven, een klein ademgat
waardoor de zuurstof van toen
Uitmondt in een huidige zoen
zodat ik voel dat je leeft – hier
Elk museum vertoont wel ergens een kier
Maar ieder gebaar is verdwenen
ik staar naar een foto van een hoop stenen
De laatste maal dat licht hem trof
rechtop – hij zou de eerste worden.
Wegsneeuwend in zijn eigen camera
Hier stond eens het beroemdste amusementsgebied ter wereld. Nu is het een kaalgeslagen terrein waar ruïnes van verbrande, verwrongen, half ineengestorte achtbanen (‘rollercoasters’) staan tussen straten vol dichtgespijkerde schiettenten, waarzegstershokjes en verveloze griezelpaleizen. Vuilnis en groene grasscherven lijken uit de bestrating te groeien. Als het hier waait hoor je overal om je heen het klapperen van loshangende stukken hardboard en blik en boven je hoofd klinkt de naargeestige gamalan van tegen elkaar botsende buizen. Achter hekken lopen waakhonden aan lange, rinkelende kettingen met je mee.
Gaanderij
Licht de gaanderij uit zijn voegen
en vroeger komt zo dichterbij
dat je hun praten hierbuiten kunt horen
Gefluister door kieren
in ieder paneel verschijnt
de daguerreotypie van een meisjesgezicht
Een smalle hand bedeesd
opengelegd op de rand
van ’t eerste balkon
‘Lees mij de toekomst!’
Vanuit de schaduw antwoordt
de waarzegger wat hij
daar ter plaatse verzon
De gaanderij zweeft
rustend op gesloten deuren
de avond in.
Reflecties (postuum verschenen, 2016)
Toen Henk Bernlef kort voor zijn dood aan zijn uitgever een aantal typoscripten stuurde, was daar één dichtbundel bij. Reflecties bestaat uit vier afdelingen. De laatste en onvoltooide bevat zes vertalingen van lange gedichten van de door Bernlef bewonderde Elizabeth Bishop. In een essay uit de jaren zeventig, opgenomen in Het ontplofte gedicht, typeerde hij haar poëzie: vastleggen tegen de verandering in. Een regel die hij evengoed voor eigen poëzie had kunnen laten gelden. ‘Ze is voortdurend bezig al die bewegingen te laten stollen in uiterst fijnzinnige stillevens, waaruit een onwil tot kiezen tussen belangrijk en onbelangrijk valt te bespeuren.’ Ook geen observatie die ver van Bernlefs eigen uitganspunten ligt.
‘Glossy – Het meisje’ bevat een aantal gedichten die beginnen met: ‘Ze zei’ waarna de dichter een jonge, opgroeiende vrouw aan het woord laat over alles wat haar in het moderne leven interesseert en afstoot. Haar gedachten zijn absoluut niet diepzinnig, maar liggen dichtbij wat er in een aantal populaire tijdschriften zoals de Linda te lezen valt. Het is de dochter die noteert, afstand voelt, maar haar niet tot een karikatuur maakt. De cyclus maakt deel uit van Bernlefs literaire nalatenschap en is in één versie overgeleverd, die geen enkele correctie of aanvulling bevat. Dat komt bij ouder en nieuwer werk zelden voor. In zijn prozamanuscripten schrapt hij de nodige regels en voegt alinea’s samen, in zijn dichterlijke werk komen regels in andere gedichten terecht of worden lange, meanderende gedichten tot hun essentie teruggebracht. ‘Voorbijgaande aard’ is geschreven naar aanleiding van de muziek van Anton Webern (1883-1945), een Oostenrijkse componist die eindigde met atonaal werk, dat steeds korter en geserreerder werd. Bernlef die een grote voorkeur had voor jazzmuziek boven de klassieke, was juist van deze Webern een groot bewonderaar, omdat in zijn korte muziekstukken alles snel leek te vervliegen, op te lossen in een toegankelijk Niets.
Hoor ik dit goed
of is dit de uitademing
nadat iets gezegd werd
dat mij is ontgaan?
Er zijn negen muzen, zeggen sommigen; hoe kortzichtig;
Er is ook nog Sappho van Lesbos, de tiende.
Waar is de opslagplaats van strelingen
worden ze ergens bewaard
of heb ik ze meegegeven aan wie ik ze schonk?