Vestdijk en Forum

Een van de teksten die Vestdijk eind 1932 schreef was ‘Het veer’. Vestdijk schreef de novelle begin december 1932. Kort na voltooiing van dit verhaal las hij het bij hem thuis voor aan Menno ter Braak.

Simon Vestdijk had Ter Braak en zijn kompaan E. du Perron, de voormannen van het literaire tijdschrift Forum, in 1931 leren kennen nadat hij een cahier gedichten had ingezonden aan De Vrije Bladen. Redacteur J.J. Slauerhoff stuurde ze ter beoordeling door naar Du Perron. Die initieerde een half jaar later een eerste ontmoeting, omdat hij in Vestdijk een potentiële medewerker zag. 

 

Direct na zijn bezoek aan Vestdijk schrijft Ter Braak op 16 december 1932 aan Du Perron:

‘Ik begin hem steeds meer te waardeeren; onder de holl. schrijvers […] is hij één van de weinigen, die ik 100% vind. Hij zat vol plannen, en goede! Ik heb enorme fiducie in hem. Geen schijn van litteratuur-kul om hem heen! Zijn nieuwe novelle, “Het Veer”, vind ik uitstekend; zij speelt in den tijd van de zwarte Dood. […] Vestdijk maakte verder een bepaald normalen indruk, hij was eigenlijk op zijn best.’

Simon Vestdijk en zijn vader te Putten (1937)
Simon Vestdijk en zijn vader te Putten (1937)

Op 14 januari 1933 stuurt Vestdijk ‘Het veer’ aan Everard Bouws, de redactiesecretaris van Forum. Het tijdschrift pleitte voor een literatuur die oorspronkelijkheid centraal stelde. De persoonlijkheid was ‘het eerste en laatste criterium […] bij de beoordeling van de kunstenaar’, en Vestdijk voldeed in grote mate aan die profielschets. Al op 28 april 1932, nadat hij Vestdijks essay over de Amerikaanse dichter Emily Dickinson had gelezen, schrijft Ter Braak aan Du Perron:

‘Ik was zeer verrukt over Vestdijk’s essay! Van de stoplappen enz., die jij mij signaleerde, heb ik eigenlijk niets gemerkt. Het stuk heeft me van a tot z geboeid, hoewel ik niets afweet van Emily Dickinson. Juist dat beetje philosophisch parfum doet mij zoo goed! Het is weer eens iets heel anders dan jouw of mijn tegenwoordige stijl, het is werkelijk origineel in den besten zin. Ik vind essay en verhaal [i.e. Ars moriendi] op hetzelfde peil staan, volkomen Vestdijk. Ik geloof, dat we in dezen man de rechtvaardiging alleen al van Forum kunnen zoeken. – Natuurlijk schreef ik hem dadelijk. Hij antwoordde alleraardigst; zijn briefstijl is ook al best! Over jou schrijft hij, dat je voor hem geweest bent “een soort causticum, een bijtend, geconcentreerd vocht, dat alle overtolligheden uitbrandt.”’

En de verwachtingen van de Forum-auteurs worden almaar groter. Op 14 januari 1933 schrijft Ter Braak, opnieuw aan Du Perron:

‘Gisterenavond bij Vestdijk vertoefd. Ik voorspel de gekste (= beste) dingen van dien man voor 1933! Hij heeft in een paar weken geschreven: een meesterlijke novelle van 65 pag. “De Oubliette”, weer beter dan de voorgaande; een korte novelle “Eén Twee Drie Vier Vijf”, ook heel goed, al lijkt mij daarin de invloed van Joyce wat erg merkbaar; drie panoptica, waaronder één, dat beter is als artikel (over Proust en Freud); een bijzonder goed essay van 25 pag. over “Luke Havergal”. Hij gaat vandaag aan een roman beginnen en heeft plannen voor vijf andere, alle even fascineerend. Over een jaar is Vestdijk, of Nederland is werkelijk volkomen blind en doof, een figuur van de eerste grootte.’

Cahiers Kind tusschen vier vrouwen
Cahiers Kind tusschen vier vrouwen

'Kind tusschen vier vrouwen'

Die roman waar Vestdijk medio januari aan begon, direct na het lezen van Proust, was ‘Kind tusschen vier vrouwen’. Vestdijk zou er in de maanden die volgden in een koortsachtig tempo aan werken. Bij het schrijven van de roman baseerde hij zich op uitgebreide lijsten van namen en steekwoorden, en per romandeel van steeds uitvoeriger en uiteindelijk zo goed als onleesbare schema’s. Hij schreef de roman in zeven dikke cahiers, waarvan hij in eerste instantie alleen de rechterpagina’s gebruikte. De linkerpagina’s waren voor het aanbrengen van correcties, wijzigingen en aanvullingen, die in verschillende fases tot stand kwamen.

 

Vestdijk zonderde zich in toenemende mate als een kluizenaar af om in steeds hoger tempo aan zijn roman te kunnen schrijven. Bij Ter Braak en Du Perron nam het aanvankelijke enthousiasme voor Vestdijks wel heel ambitieuze onderneming echter af. De aangeboden romanfragmenten werden niet geplaatst. En al vrij snel werd duidelijk dat ook zijn uitgever Nijgh & Van Ditmar het niet aandurfde om Vestdijks romandebuut, dat berekend was op meer dan 800 pagina’s, uit te geven. Pas in 1972 zou een eerste uitgave ervan bij uitgeverij De Bezige Bij verschijnen. Van die uitgave volgden in de loop der jaren nog enkele herdrukken. In 2010 verscheen bij uitgeverij Atlas een nieuwe, herziene uitgave naar het handschrift.

 

In Forum, waarvan Vestdijk in de laatste twee jaargangen, na het vertrek van Du Perron, zelf redacteur zou worden, verscheen wel ander werk van Vestdijk: in vier jaar tijd publiceerde hij veertien romanfragmenten, vijf verhalen, zesendertig gedichten, tien essays en acht bijdragen aan de kritische rubriek ‘Panopticum’. ‘Het veer’ werd eind 1933 opgenomen in de laatste aflevering van de tweede jaargang van Forum

‘Pest-lijk’

‘Het veer’ speelt in 1348. Een naamloze ik-verteller zwerft door Europa, voor de ‘zwarte dood’ uit reizend. Bandeloos en goddeloos als hij is, en bovendien voorzien van ‘bepaalde uiterlijke kentekenen’, heeft hij wel eens gedacht de duivel zelf te zijn. Onderweg laat hij zich per veerboot de rivier overzetten. Hij is in gezelschap van een vijftal medepassagiers: ‘een boer, een rijk koopman, een bedelmonnik, een jongeman met een vrouw, zwaar zwanger’. Van communicatie tussen de ik-verteller en de overige personages, die op uiteenlopende manieren van hun wantrouwen blijk geven, is nauwelijks sprake. Als de groep de overzijde bereikt heeft, en iedereen met uitzondering van de veerman en de ik-verteller zijn reis heeft vervolgd, blijkt er onder het zeil op de bodem van de veerboot al die tijd een door de pest verminkt lijk te hebben gelegen. 

 

Over de aanleiding voor ‘Het veer’ is weinig bekend, maar het woord ‘pest-lijk’ heeft er naar verluidt een rol in gespeeld. In 1932 publiceerde Du Perron in Forum in afleveringen zijn ‘Uren met Dirk Coster’, een polemisch essay gericht tegen schrijver en criticus Coster en diens humanistische literatuuropvatting. In het eerste nummer van 1933 liet de Groningse dichter Hendrik de Vries in de ‘Panopticum’-rubriek als reactie enkele zogenaamde opdrachten in rijm afdrukken, waarin hij Dirk Coster onder meer laat zeggen:

Wie vraagt, hoeveel door puren, zuren ijver 
Geschiedt, of hoe de lucht is van een pest-lijk,
Hij lees dees Urenschrijver-kurendrijver, 
Banblikseme als Ter Braak, en dichte als Vestdijk;

Vestdijk antwoordde in de derde aflevering, en eveneens op rijm, met een sonnet getiteld ‘Klacht’:

Hoe ’k pennelik en knies 
Om ’n vers te doen ontluiken, 
Daar Henderik de Vries 
Mijn naam zoo moest misbruiken! 

Zal ik aan vlugzout ruiken 
Totdat ik rijmen nies,
In dichtaderen duiken
 
Voor zoo iets slijm’rig-vies 

Als pest-lijk!? Neen, dat had 
Ik nooit verwacht; o, dat 
Vergalt mij al uw woorden...

O, dichter van de Nacht 
Uit ’t ijzig-strenge Noorden, 
Dát had ik nooit verwacht...

Weer een nummer later reageerde De Vries nog een keer met een kort gedicht, ‘Troost’, waarin hij de dwang van het rijm de schuld geeft: ‘[…] troost u: zoo de vangst iets minder frisch ruik, / Zoo wijt het aan het Rijm: des duivels vischfuik.’

 

Volgens de eerste Vestdijkbiograaf Hans Visser was niet alleen ‘Klacht’ maar ook ‘Het veer’ een ‘directe reactie op het scheldwoord “pest-lijk”’. Het is een mooi verhaal, maar of het klopt is zeer de vraag, aangezien Vestdijk ‘Het veer’ al in 1932 schreef. Maar onmogelijk is het niet, omdat Vestdijk via zijn warme contacten met Ter Braak het ingezonden opdrachtgedicht van De Vries al onder ogen gehad kan hebben voordat het in Forum verscheen.