In de sonnetten in Tomben (1989) laat Kuijper zich inspireren door zeven eeuwen Nederlandse poëzie. Het zijn grafschriften in sonnetvorm. Van Hendrik van Veldeke tot Hooft, De Harduyn, Leopold en Pierre Kemp, ‘de afgestorvenen van onze zandberg draaien zich om in hun nieuwe tomben, waarop hier en daar nog iets van hun eigen woorden te lezen is’, aldus de flaptekst. De citaten van dode Nederlandse dichters rukte hij zoveel mogelijk uit hun verband, zei hij in een interview met NRC. En hij koos er bewust niet voor hun stijl te imiteren: ‘Ik heb bijvoorbeeld niet geprobeerd om de stijl van Boutens na te volgen. En om de stijl van Gorter als sonnettendichter lach ik me altijd een hoedje. Als ik dat zou navolgen krijg je een soort slapstick en dat lijkt me niet zo geschikt.’
Een ‘letterdief’, was Kuijper volgens de jury. ‘Een woordendief, een zinnendief, hij is de vijfvoetige-jambendief van de Nederlandse poëzie. Een brutale dief bovendien, want aan ieder gedicht hangt hij een kaartje met de naam van zijn slachtoffer. Maar ook een eerlijke dief, want hij brengt uiteindelijk al het ontvreemde weer terug in de schatkamer van de Nederlandse poëzie, royaal met rente aangevuld tot veertien regels. (…)