Hij schrijft over bedrieglijk eenvoudige zaken: een rups, een vlinder, een biertje in de achtertuin. Een dagje strand. In heldere taal creëert hij een zo concreet mogelijke wereld. Maar, schrijft Yra van Dijk in het begeleidend essay, ‘met al zijn nederigheid heeft Van Lier wel degelijk iets groters op het oog. Het is een gewichtige filosofische exercitie die hier met vederlichte middelen wordt uitgevoerd.’
Als je Van Liers essay Van absurdisme tot mystiek leest, over metafysica in Nietzsche, Beckett en Heidegger, begin je te begrijpen wat er voor de dichter op het spel staat, schrijft Van Dijk. ‘“De mens is een zijnde onder de zijnden, niet een zijnde tegenover de dingen.” Door het in-de-wereld-zijn kan de mens de dingen betekenis geven. Wat we ons bij dat in-de-wereld-zijn moeten voorstellen, demonstreert Van Lier in zijn gedichten.’
In een poging het nihilisme te overwinnen benoemt Van Lier met een opzettelijk naïeve blik de dingen een voor een opnieuw. Zo heet hij ze opnieuw welkom in de wereld én brengt hij de lezer in een ‘ontspannen, bijna gelaten stemming die het mogelijk maakt je daadwerkelijk tot de dingen te verhouden.’ (…) “Dromend, werkelijk, / dromend”: door de werkelijkheid in te sluiten in de droom geeft [hij] aan in welke gemoedstoestand de realiteit ondergaan moet worden, om haar pure aanwezige schoonheid te kunnen waarderen. Door de loomheid kan de dichter zich openstellen voor het “gewoon gebeurde”, dat ook bij Heidegger zo belangrijk is. Maar er is een belangrijk verschil tussen de mystiek van Heidegger en die van Van Lier. De dichter hanteert een eigenzinnige esthetica die hem van de filosoof onderscheidt. Het gewoon gebeurde krijgt bij hem een esthetische toevoeging: “wat bestaat, bestaat, en mooi”.’
En zo, concludeert Van Dijk, onderscheidt de dichter zich niet alleen van de filosoof, maar ook van een groot deel van de generatie dichters waartoe hij behoort. ‘De werkelijkheid, in het modernisme veroordeeld tot de leegte, moet weer aan het niets worden onttrokken en het is die mooie nieuwe wereld die in de titel van zijn tweede bundel gegroet wordt. (…) Het leven is alleen al een feest door de ons omringende, bestaande werkelijkheid, die mooi is en puur omdat ze bestaat. Daar moeten we ons geluk uit putten. “Zie, zie dan toch”, zo spoort Van Lier ons aan om te leren “kijken met plezier”. Hij werpt zijn schijnbaar naïeve blik op de werkelijkheid en verzucht vervolgens tevreden: “Zo mooi, alles”. En je gelooft hem.’