De jury waardeerde Wigman om zijn ‘vormvaste verzen over liefde, walging en vergeefsheid’. Vanaf zijn debuut viel Wigman op door zijn gebruik van traditionele verstechnieken van metrum en rijm. ‘De vijfvoetige jambe vormt in de Nederlandse taal de gulden snede voor een dichtregel,’ zei hij in een interview.
‘Een goed voorbeeld van een dichter, die weinig lijkt te hebben met de generatie waartoe hij wordt gerekend, is Menno Wigman,’ schreef NRC in 1999. ‘Hij heeft zich, na bestudering en imitatie van laat-romantici als Baudelaire, ontwikkeld tot een dichter die in klassieke vormen de grote vermoeienis aan het einde van de eeuw verwoordt.’
In het begeleidend essay onderzoekt Yves T’Sjoen in hoeverre de invloed van Baudelaire nog terug te vinden is in Zwart als kaviaar (2002), nadat Wigman Les fleur du mal ‘het beslissendste boek’ voor zijn literaire ontwikkeling had genoemd in NRC. In zijn tweede bundel heeft Wigman zich ‘geleidelijk losgemaakt’ van het werk waar hij als puber mee dweepte. T’Sjoen leest in Zwart als kaviaar een verschuiving van de invloed van Baudelaire: waar eerder diens toon en thematiek van de grootste invloed waren, ligt in deze bundel de nadruk meer op technisch vermogen, en is Wigmans bundel net als Baudelaires meesterwerk ‘strak architectonisch opgebouwd’. Maar, schrijft T’Sjoen, ‘meer nog dan in het debuut speelt Wigman een intertekstueel spel met literaire en algemeen-culturele referenties. (…) [Die herschrijving] van de brontekst, het spel met pastiche en parodie, citaat en illusie, zorgt ervoor dat een al te opzichtige belijdenis van weemoedigheid steeds gecounterd wordt met ironie en pointes.’