Godijns poëzie garandeert een uitbundige leeservaring, schreef de jury: ‘De lezer wordt in deze bundel van het ene uiterste naar het andere geslingerd. Nu eens krijg je pure slapstick, dan weer een politieke parabel, het ene gedicht is keihard, het andere ontroerend. Godijn trekt alle registers open en zijn lezer moet heel flexibel zijn, maar wie deze poëtische roetsjbaan aandurft, beleeft een bijzondere ervaring waarin plezier en verdriet heel dicht bij elkaar liggen.’
Godijn excelleert in de ‘montere tragiek’, volgens de jury kenmerkend voor deze ‘verzameling vol existentiële verzen, over ziek zijn, doodgaan, in de wereld staan en over de kracht van poëzie (heel relatief). Gewichtige onderwerpen, maar toch is Godijn vaak onbedaarlijk grappig.’
Maar dit is geen poëzie met antwoorden. ‘Zijn gedichten ontstaan vooral in onderhandeling met de taal, zoekend naar woorden van de meest uiteenlopende soorten: wachtkamertaal, pubertaal, sprookjes, scheldwoorden. Dat betekent niet dat echte dichterstaal geen plaats krijgt. Klankrijke en esthetische regels zijn er ook, waarin “een besluiteloos regentje” eigenwijzig over de stoep kan trippelen. Deze poëzie lijkt niet op een poging om de wereld in woorden te vangen – eerder het omgekeerde. Ze laat zien hoe de werkelijkheid in haar absurditeit voortdurend uit de ons bekende kaders puilt en alleen met afwijkende klanken en typografie benaderd kan worden. Door een dichter dus.’