Het Vaderland bracht verslag uit van de prijsuitreikingen en sprak van een bewonderenswaardig boek dat een ‘voortreffelijk beeld’ geeft ‘van het zeer gecompliceerde schrijverschap van Vestdijk, dat nog iets anders in zijn mars heeft dan knappe romans alleen’. Voor het eerst werd nu deze zijde officieel belicht.
‘Puntige essays’, vond Jan Engelman, die het boek besprak in De Tijd. ‘Vestdijk als essayist is misschien de meest belangwekkende Vestdijk. Niet dat hij geen bekwaam en boeiend romanschrijver zou wezen, maar hij is niet altijd op hetzelfde peil als zodanig.’ De korte essays zijn ‘dikwijls op-de-man-af geschreven. Tal van zijn meningen behoeft men niet te delen, zijn eerbiedloze, verstandelijke ontluistering kan men soms zelfs hinderlijk vinden, maar er is geen bladzijde of het vernuft straalt er af en hij komt tot een ver reikend psychologisch begrip. Daarbij is er een ondertoon van een hoog soort humor, een element, dat men in Vestdijk veel te veel voorbijziet, hoewel het zijn ganse werk, van de Ina Damman-boeken af, heeft begeleid of liever doordrongen.’
Essays in duodecimo werd buitengewoon goed ontvangen. Het Parool noemde Vestdijk ‘een essayist van het zuiverste bloed’; ‘Vestdijk op zijn allerbest’, schreef Het Vrije Volk. ‘Het is één van die boeken waarvan men zich niet kan voorstellen dat ze kort geleden nog niet bestaan hebben, zo’n plaats nemen ze meteen in ons gedachten- en gevoelsleven in.’ En ook de Volkskrant vond: ‘Wie [Vestdijk] op zijn best wil kennen, leze de bundel met korte critische opstellen’. Vestdijk put uit ‘een arsenaal van werkelijk enorme kennis’ en maakt daarvan gebruik ‘op een ongemeen intelligente, vaak zeer verrassende, persoonlijke wijze. (…) Wat hij zegt is altijd de moeite waard en zet de lezer minstens zelf aan het denken.’ En dat kon niet van veel boeken gezegd worden.
Vestdijk debuteerde met de bundel Verzen (1932) en schreef een groot aantal dichtbundels. In 1934 publiceerde hij zijn eerste twee romans, Meneer Visser’s hellevaart en Terug tot Ina Damman, het eerste deel van zijn Anton Wachter-cyclus; in 1949 was het vierde deel verschenen: De andere school. In 1950 kreeg hij de P.C. Hooft-prijs voor zijn roman De vuuraanbidders (1947).