Mutsaers, opgeleid in de neerlandistiek en aan de Gerrit Rietveld Academie, maakte in de jaren zeventig en tachtig vooral beeldend werk. In 1983 debuteerde ze met een bundel hedendaagse emblemata, Het circus van de geest, en in veel van haar werk – in haar beeldverhalen maar bijvoorbeeld ook in de essaybundels Kersebloed (1990), Paardejam (1996) en Zeepijn (1999) – gaan woord en beeld hand in hand.
Zeepijn werd lovend besproken. Het is een boek waarin de auteur de lezer wil overtuigen van het diepere verband tussen de zee en dennenbomen. Ze voert meer en meer bewijzen aan voor deze samenhang. Dit is wat ze doet in haar werk, schreef Marc Kregting in het begeleidend essay van de prijs. Een ‘particuliere wereld [scheppen] waarin op het oog ongelijksoortige elementen als mensen en dieren en dingen (…) een contract willen. Haar bundels zijn queestes naar dat contract. En de graal wordt altijd gevonden.’
Verschillende thema’s uit haar vorige boeken worden in Zeepijn opnieuw behandeld en uitgediept, schreef Daniël Rovers in Lexicon van literaire werken. ‘De liefde voor de vader die fout was in de oorlog, de moeizame relatie met de liefdeloze moeder – het kwam al in een andere vorm aan bod in de romans Rachels rokje en De markiezin. De steeds maar verdergaande milieuvervuiling en de strijd van de auteur voor dierenrechten werden al beschreven in onder meer Paardejam en Kersebloed. Niet dat je die boeken gelezen moet hebben om Zeepijn te kunnen waarderen. Wel wordt de betekenis en de eigen vorm (“doelgerichte grilligheid”) van Mutsaers’ rijke oeuvre duidelijker aan de hand van Zeepijn.’
Mutsaers’ eerste roman was De markiezin, in 1988. In 1994 kreeg ze grotere bekendheid met de roman Rachels rokje. Volgens de jury was Mutsaers’ werk nog volop in ontwikkeling. ‘Maar wie zo eigenzinnig, overtuigend, meeslepend en briljant haar eigen gang gaat, verdient nu al de Huygens-prijs, met dit oeuvre, dat naar de Jan Campert-Stichting hoopt nog maar hooguit de eerste helft is.’