Als dichter had Cees Nooteboom zeven jaar niet gepubliceerd. ‘Zijn grootste aktiviteit lag rond het begin van de zestiger jaren,’ aldus de jury, ‘met bundels als Koude gedichten, Het zwarte gedicht en Gesloten gedichten. Afgaande op deze voor de inhoud van de bundels karakteristieke titels, lijkt zich in Nootebooms laatstverschenen bundel een nieuw gezichtspunt af te tekenen. Open als een schelp, dicht als een steen heet zij immers. De dualiteit die er uit spreekt is die van een paradoxaal inzicht. Om met Nooteboom zelf te spreken: “Hoe groter het oog wordt/ des te minder/ te zien”. Deze dichter heeft zich in zijn poëzie altijd in suggestieve beelden met de dood bezig gehouden. Zijn poëzie is een telkens ontsnappen aan het “ontelbaar doodgaan aan de kleinste dingen”, zoals het in zijn vroege gedichten heette.’ In het gedicht ‘Portret, zelfportret’ schrijft hij:
zo heb ik van het donker
een denken gemaakt
en zoveel versluierds ontsluierd
dat ik werd wat ik zocht,
onvindbaar, onzichtbaar,
als een man naast een beeld.
Hier is volgens de jury sprake van ‘inzicht in plaats van zoeken, besef dat de dood een overweldigende kosmische grootheid is, waartegen niet te vechten is’.