De P.C. Hooft-prijs 1993 voor het oeuvre van Gerrit Komrij is toegekend op voordracht van een jury bestaande uit W. J. Bronzwaer, Maarten van Buuren, Jaap van Heerden, W. Otterspeer, Carel Peeters (voorzitter) en Aad Meinderts (ambtelijk secretaris). Aan de P.C. Hooft-prijs is een bedrag verbonden van 125.000 gulden (waarvan 50.000 gulden voor een specifiek literair doel).
Gerrit Jan (Gerrit) Komrij (Winterswijk, 30 maart 1944 - Amsterdam, 5 juli 2012), groeide op in een arbeidersgezin als jongste van twee broers. Hij begon aan een studie Nederlands en Algemene Literatuurwetenschap, maar maakte die niet af. Van 1965 tot 1967 verbleef hij op Kreta waar hij werkte als tolk en leraar vreemde talen. Daarna vestigde hij zich in Amsterdam, waar hij ging dichten en vertalen. In de jaren zeventig en tachtig ontplooide hij zich ook als criticus, polemist, columnist, toneelschrijver, tijdschriftredacteur, poëziebloemlezer en romanschrijver. In 1996 stelde Komrij een tentoonstelling samen uit de collectie van het Stedelijk Museum. In 2002 ontving hij een eredoctoraat van de universiteit van Leiden. Van 2000 tot 2005 was hij Dichter des Vaderlands. In het kader van die erefunctie schreef hij vier keer per jaar een gedicht naar aanleiding van een gebeurtenis van nationale omvang. Door Kees Fens werd hij gekenschetst als ‘een eenmansbedrijf met een ongekend hoge productie.’ Komrij woont afwisselend in Portugal en Nederland, samen met beeldend kunstenaar Charles Leopold Hofman.
Het werk van Komrij is veelvuldig bekroond. Hij ontving twee poëzieprijzen voor afzonderlijke bundels, twee prijzen voor afzonderlijke essaybundels en twee oeuvreprijzen: de Frans Erensprijs voor zijn beschouwend proza en de Kluwerprijs voor zijn bijzondere omgang met taal. Op de vraag of hij niet liever de P.C. Hooft-prijs voor poëzie zou hebben gekregen, antwoordde hij: ‘Je kunt niet alles hebben.’