In het Literatuurmuseum hangt een trombone. Achter glas, op de eerste verdieping, tussen de manuscripten, klassieke uitgaves en andere literaire pronkstukken. Hoewel het instrument zichtbaar gebruikt is, glinstert het vrijwel smetteloze koper nog altijd – wellicht ook door het contrast met al dat omringde papier en de verder donkere zaal. Het is hoe dan ook een bijzonder collectiestuk, deze trombone. Omdat het instrument op een vreemde manier samenhangt met de opmerkelijke literaire loopbaan van de voormalig eigenaar. En omdat het instrument een van de weinige overgebleven spullen is van die eigenaar: de vermaarde en veelgeprezen schrijver F.B. Hotz.
Als er over het leven van Hotz (1922-2000) wordt geschreven, komen bijna altijd dezelfde gebeurtenissen ter sprake. Dat hij pas op late leeftijd zijn eerste boek uitbracht: op 54-jarige leeftijd welteverstaan, met de verhalenbundel Dood weermiddel. Dat men daarover zo lyrisch was dat sommigen niet geloofden dat hij werkelijk een debutant was. Dat de pers ook daarna over zijn romans en vooral verhalen lovend schreef, dat hij veelvuldig bekroond werd. Dat hij in zijn testament aan zuster Atie vroeg om al zijn brieven, kladden en persoonlijke documenten te vernietigen – wat ze deed en wat deels verklaart waarom er altijd diezelfde dingen over Hotz gezegd en geschreven worden: er is eenvoudigweg niet veel meer bekend.