Dichter, tekenaar, bioloog, eigenzinnig, geestig...
Op een vroege vrijdagochtend sta ik in het Literatuurmuseum oog in oog met een stapeltje papier. Hoewel het er nogal beduimeld uitziet, is het van onschatbare waarde: het gaat hier om een van de dagboeken van de Nederlandse dichter en bioloog Leo Vroman (1915-2014), uit de periode dat hij Japans krijgsgevangene was.
Na de oorlog schonk Vroman, die met zijn gezin naar Texas verhuisde, dit dagboekje aan het Literatuurmuseum. Als een boekenlegger zit tussen de pagina’s de paarse band die de oorlogsgevangenen om hun bovenarm moesten dragen. Het dagboek bestaat uit nauwelijks leesbare verslagen waarin af en toe woorden als ‘honger’ en ‘Thimahi’ vallen te ontcijferen. Tussen de lappen tekst zijn grafieken en tekeningen van celdelingen opgenomen. Er zijn talloze recepten neergepend, onder andere voor het maken van walvissoep.
Terwijl ik er voorzichtig doorheen blader, bekruipt me het gevoel dat het geen dagboek maar een collage is. Er is van alles in geplakt: een wikkel van Wrigley’s kauwgom. Japanse bevelen die je als gevangene maar beter snel uit het hoofd leerde. Tekeningen waarop een Japanse arts een blanke krijgsgevangene onderzoekt. Eetstokjes (onaangebroken!), Japanse bankbiljetten, een stukje spiegel. Een zelfgemaakte kalender voor het jaar ’43, waarbij de dagen zijn afgestreept als op een to-do-list.