Kom vanavond met verhalen

hoe de oorlog is verdwenen

en herhaal ze honderd malen

alle malen zal ik wenen

 

(uit: ‘Vrede’, Uit slaapwandelen, 1957)

Deze beroemde regels uit het gedicht ‘Vrede’ zijn afkomstig van Leo Vroman (1915-2014), een van de bijzonderste en veelzijdigste Nederlandse dichters.

Behalve dichter was Vroman bioloog, tekenaar, joods, eigenzinnig, nieuwsgierig, geestig. Zijn werk heeft een unieke speelse toon en fantasie, hij schrijft even onbekommerd over de dood als over zijn liefde voor het leven in het algemeen en voor zijn vrouw Tineke in het bijzonder. Zijn poëzie is onverschrokken: hij houdt zich aan geen enkele conventie en schuwt gruwelijkheid noch schoonheid.

Hij kreeg talloze literaire prijzen, van de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs voor zijn bundel Gedichten, vroegere en latere (1949) tot de P.C. Hooft-prijs in 1964 en in 1996 de VSB Poëzieprijs voor Psalmen en andere gedichten. In 1989 ontving hij een eredoctoraat van de Rijksuniversiteit Groningen. Behalve poëzie schreef hij proza (De adem van Mars, Snippers, Het Carnarium), toneel, dagboeken en andere autobiografische teksten (Warm, rood, nat en lief; Bloed), en tekende en illustreerde hij.

In al zijn werk schrijft hij grotendeels direct vanuit en over zichzelf. Over zijn persoonlijke geschiedenis en zijn kijk op het leven. Over het grasveldje van zijn jeugd in Gouda, over de ‘hullende’ adem van zijn Tineke en het diepe gemis van haar tijdens de oorlog. Over de bloedplaatjes die hem fascineren, over wiskundige reeksen en ingewanden, over de kamers van zijn dochters, zijn reacties op wat er in de wereld gebeurt: aardbevingen, verkrachtingen, moord en geweld. Over zijn ouder wordende ledematen, zijn ingewanden, zijn aaiende vingers, zijn nieuwsgierigheid naar de dood. Hij schreef door tot enkele dagen voor zijn dood in februari 2014, het gedicht ‘Einde’:

Hij lijkt vast minder erg –

die lief bijeengebrachte

hoop spaanders van mijn gedachten –

op mij dan op een berg.

 

Waar zal die laaiende gestalte

van mij dan uit bestaan

en waar kwam die al te late

eerste vonk vandaan?


(Die vleugels II, 2015)

Vroman werd geboren in Gouda in 1915, in een seculier joods gezin waarin de vader natuurkundeleraar en de moeder wiskundeleraar was. De oorlog scheurde het gezin uiteen en maakte Leo joodser dan hij in zijn jeugd geweest was.

Nadat hij als kind al het liefst in de omgeving van dieren verkeerde, ging hij biologie studeren en specialiseerde zich uiteindelijk tot hematoloog: bloeddeskundige. Een door hem ontdekt gedrag van eiwitten in het proces van bloedstolling werd naar hem genoemd: het Vroman-effect. Buiten zijn werk was hij, zoals hij het zelf formuleerde, ook in mensen vooral geïnteresseerd op ‘fysiologische en biologische basis’. En zichzelf zag hij graag in de eerste plaats als een ‘wetenschapsmannetje’, een mannetje van de waarheid.

Mens is een zachte machine,

een buigbaar zuiltje met gaatjes,

propvol tengere draadjes

en slangetjes die dienen

voor niets dan tederheid

en om warmer te zijn dan lucht.


(uit: ‘Mens’, Uit slaapwandelen, 1957)

Tijdens zijn studie leerde hij Tineke Sanders kennen, dan net in Nederland aangekomen uit Nederlands-Indië. Hun samenzijn werd langdurig onderbroken door de oorlog, maar dat versterkte hun grote liefde alleen maar.

Hier slaap ik ongedeerd

met niemand in de buurt

die mij langer kent en verduurt

dan Tineke, God zegen

haar hullende adem, waartegen

de slaap met zachte degen

haar tot een dromen stoot,

vloeiend als zomerregen

 

(uit: Inleiding tot een leegte, 1955)

 

Op 14 mei 1940 vluchtte Vroman via Engeland en Zuid-Afrika naar Nederlands-Indië, waar hij in 1942, toen de oorlog met Japan uitbrak, alsnog krijgsgevangen werd genomen. De lange, barre jaren in de kampen lieten hun sporen na.

‘Ik heb gewerkt in de loodsen van Tjilatjap, de slangencollectie van Tjimahi, de droogdokken van Osaka en de carbidfabriek van Nagaoka, dagelijks verhongerd, geslagen, gekleed in scheuren en luizen; geslapen op planken met wantsen op Java en vlooien in Japan; in Januari kreeg ik longontsteking, werd naar een ziekenzaaltje gebracht “omdat hij daar beter kan sterven” zei de dokter, genas, kreeg middenoorontsteking in Februari, en weer longontsteking in Maart. Nu ben ik volkomen beter, en zwaarder dan voor de oorlog.’ 

 

(J. Greshoff en Leo Vroman. Brieven over en weer, 1977)

In het kamp tekende Vroman wat zich maar aandiende. Dat bleef hij doen: toen hij later in New York dagelijks in de metro zat, maakte hij er zijn ingenieuze ‘subway drawings’, en nog later, ouder en meer aan huis en werkkamer gebonden, begon hij met innovatieve computertekeningen.