Hoe een Limburgse Tachtiger uiteindelijk Victor Hugo toch ontmoette

Het archief van Frans Erens is groot en imposant, en het staat sinds kort in het Literatuurmuseum. Het is een schatkist van literatuur- en kunstgeschiedenis. En natuurlijk ook van een aantal sterke verhalen.

 

Het bevond zich in Nijmegen, en lang niet iedereen mocht erin kijken: het Erens-archief. Het werd sinds 1988 onderhouden door Andries Munnichs, die het ruim vijftig jaar na de dood van de schrijver Frans Erens onder zijn hoede had genomen. Hij verleende toegang wanneer hem dat goed leek – de deur stond zeker niet voor iedereen open. 

 

Wel voor Harry G.M. Prick, biograaf van Lodewijk van Deyssel, groot kenner van de literatuur uit die periode en lange tijd hoofdconservator van het Literatuurmuseum. Zo ontstond bijvoorbeeld de fraaie uitgave van Erens’ Vervlogen jaren, in de reeks Privé-domein. Ook werd het archief gebruikt door onderzoekers naar Stéphane Mallarmé, Isaac Israëls, George Breitner, en ook in enkele boeken over kerkgeschiedenis wordt verwezen naar het Erens-archief. 

 

Munnichs deed meer dan ordenen en beschikbaar stellen: zo’n dertig jaar lang is hij bezig geweest met het verzamelen van aanvullingen, niet alleen van Frans Erens, maar ook van diens broer Emile, anjerkweker en schrijver van heiligenlevens. Toen Munnichs in 2022 overleed, liet hij een imposante literaire bron van onschatbare waarde na, die dankzij de bemiddeling van diens erven enkele maanden later kon verhuizen naar het Literatuurmuseum. Die kan daar beginnen aan een volgend literair-historisch hoofdstuk. 

 

 

Prominent in de marge 

 

Wie zich bij de naam Erens vooral afvraagt ‘wie?’ en vergeefs in het geheugen zoekt naar de titel van een grote roman, valt niets kwalijk te nemen. Frans noch Emile hoort bij de voorhoede van de Nederlandse literatuur. Hun rol was secundair, maar vooral het belang van Frans Erens valt eenvoudig te onderschatten: in de marge speelde hij wel degelijk een prominente rol.  

 

Erens’ literaire leven kwam tot bloei tussen Amsterdam en Parijs: letterlijk en figuurlijk. Hij woonde in beide steden en interesseerde zich in literair opzicht voor zowel de Nederlandse Tachtigers als de Franse naturalisten. Hij werd daarom wel omschreven als de meest kosmopolitische schrijver van zijn tijd. Hij was medewerker van De Nieuwe Gids, het door Willem Kloos opgerichte tijdschrift waarin veel Tachtigers voor het eerst publiceerden. Hij schreef kritieken, essays en ook literair werk voor het tijdschrift. In keurige schriftjes hield hij zijn wederwaardigheden bij rondom het tijdschrift.  

 

 

Erens schrijft over zijn eerste ontmoeting met de schilder Isaac Israëls in een schriftje waarop Nieuwe Gids stond. Deze aantekeningen werden gebruikt voor de tekst die Vervlogen jaren zou worden. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

Erens was geen groot romanschrijver, en uit de titels van zijn bundels met verhalen, schetsen en beschouwingen blijkt de afwezigheid van hemelbestormende ambities: Dansen en rhytmen (1893), Vertelling en mijmering (1922), Literaire meeningen (1928). Het is bescheiden. Hij was geen Couperus, Kloos of Van Deyssel. Erens was meer beschouwer dan schepper, en veel van die beschouwingen deelde hij in briefvorm – daarmee is de grootste waarde van het archief benoemd.  

 

Het omvangrijkste deel van de correspondentie is die met andere Nederlandse schrijvers met wie hij schreef over kunst, kerk, katholicisme en natuurlijk literatuur. Van Aletrino tot Boutens, Frans Coenen tot Dirk Coster, Greshoff tot Verwey. Er zitten omvangrijke briefwisselingen bij, met Kloos bijvoorbeeld, onder andere over De Nieuwe Gids, en soms zijn het kleine kaartjes met berichten van het soort waar tegenwoordig de sporen niet meer van bewaard worden. Zo laat Van Deyssel weten dat zijn voorgenomen bezoek niet kan doorgaan omdat hij ziek is. 

 

 

Lodewijk van Deyssel aan Frans Erens, 1 februari 1919. Collectie: Literatuurmuseum

 

Erens was actief in een periode dat er in Nederland een enorme literaire inhaalslag werd gemaakt. Hij introduceerde het werk van Baudelaire in Nederland met een artikel in De Amsterdammer (1884), met een zwierige omhaal van woorden: 

 

 

De wateren van den stroom Baudelaire zijn in de geographie der letterkunde tot nog toe weinig bezocht en alleen eene kleine keurbende van dichterlijke toeristen waren in staat, hunne capricieuse kronkelingen te volgen en van dezen tocht eene blijvende en vruchtbare herinnering meê te brengen. […] Zooals ze daar voor ons liggen zijn ‘Les fleurs du mal’ eene bekentenis, dichterlijker, ik zal niet zeggen genialer, dan die van Rousseau, in blinkende verzen aan de menschheid tentoongesteld. 

 

Dat het duistere wereldbeeld van Baudelaire in niets leek op dat van de katholiek Erens was geen bezwaar: hij vond de literatuur belangrijker. Erens correspondeerde met onder anderen J.-K. Huysmans, Mallarmé en Victor Hugo, brieven die hij ondertekende met een verfranst ‘François Erens’. 

 

Frans Erens aan Victor Hugo, 2 juli 1883. Collectie: Literatuurmuseum

 

Het briefje – waarin Erens voorstelt een keer langs te komen – wordt beantwoord door Hugo’s secretaris. Die regelt het bezoek, al vergt dat de nodige vasthoudendheid van Erens, die erop terugkijkt in Vertelling en mijmering. Wanneer Erens op de afgesproken tijd aan de deur staat, houdt de huishoudster af: ‘De heer Hugo gaat naar bed. Het is te laat.’ Gelukkig roept Hugo’s kleindochter hem nog na dat hij het morgen nog eens moet proberen: ‘Revenez, Monsieur, revenez demain’.  

 

Zo gezegd, zo gedaan, maar wederom is de huishoudster een strenge poortwachter: ‘Mijnheer Hugo is nog aan tafel en ontvangt van avond niet’, krijgt hij te horen. Uiteindelijk komt Erens binnen en kan hij terugkijken op een geslaagde visite; hij is onder de indruk: ‘De intuïtie van een dichter reikt soms verder dan die van menig scherpzinnig staatsman.’

 

Verdwenen postzegel 

 

Ook met kunstenaars wisselde Erens veel uit: Lizzy Ansingh, Charley en Jan Toorop, George Breitner en vooral met Isaac Israëls. Het archief bevat maar liefst 172 brieven van hem. Erens en Israëls gingen gezamenlijk naar Spanje. Zowel Erens als Jozef Israëls (vader van Isaac) schreven een reisverslag; dat van Israëls werd een succes en kreeg vertalingen in het Engels en het Duits. Erens, hoewel een bekwaam reisschrijver, liet zijn Spaanse reisverhaal onvoltooid. Pas in 2017 werd het gepubliceerd, in één band met dat van Israëls. Die reis vormde slechts het begin van hun vriendschap; de briefwisseling diept de relatie (zowel persoonlijk als kunsthistorisch) nog uit.  

 

Dit ansichtkaartje toont het spoor van een postzegeldief. De Spaanse zegel is verdwenen, en niet zorgvuldig afgestoomd, zoals een verzamelaar zou doen, maar botweg afgescheurd. 

 

 

Isaac Israëls aan Frans Erens. Collectie: Literatuurmuseum

 

Het kaartje is dus nog slechts deels leesbaar, maar de boodschap valt nog wel te begrijpen: ‘[…] u voor de zending van […] boek van St. Augustinus.’ De door Erens vertaalde Belijdenissen van Augustinus waren in 1903 verschenen. Want ook religie bleef een grote rol spelen. 

 

 

En dan de broer – een klein PS 

 

Het archief wordt vaak het ‘Frans Erens-archief’ genoemd, maar eigenlijk gaat het om Frans én diens broer Emile. Munnichs publiceerde zelf niet veel over het archiefmateriaal, maar schreef wel ooit een artikel in een vriendenboek bij de gelegenheid van de vijfentachtigste verjaardag van Emile. Hij ging vooral in op diens geloof, de trouw die hij toonde aan de kerk en de vele hagiografieën (heiligenlevens) die hij schreef: ‘Het is Emile’s bedoeling om langs de figuren van de heiligen, wier leven hij beschreef, de lezer te voeren tot God, en Hem en de Kerk te doen liefhebben.’ In het archief zijn meerdere relikwieën te vinden: schildjes, emblemen, bidprenten die Emile had verzameld.  

 

Emiles schrijverscarrière kwam niet werkelijk van de grond. Wel bleek hij een talentvol bloemkweker, hij werd mooi gekarakteriseerd door Godfried Bomans: ‘In de stilte van zijn kassen rijpten niet alleen zijn bloemen, doch verwierven ook zijn gedachten vorm en gestalte’.