In zijn geliefde Austin-Healey sloeg W.F. Hermans met 160 km/uur over de kop

Slechts drie blauwe plekken hield W.F. Hermans eraan over toen hij in 1965 met zijn sportauto over de kop sloeg. Het werd wel de inzet van eindeloos juridisch gesteggel – nauwgezet bijgehouden door Hermans zelf in twee volle dossiermappen met facturen, garantiebewijzen en correspondenties met garages en verzekeringsmaatschappijen.

 

W.F. Hermans: Expeditie Nooit meer slapen

Bekijk de online expositie

Er zijn weinig auteurs die zo nauwgezet elk bonnetje en alledaags wissewasje bewaarden als Willem Frederik Hermans. Zo zijn er in het Literatuurmuseum twee volle mappen die uitsluitend gaan over de auto’s waarin hij rondreed: garantiebewijzen, facturen, bonnetjes, correspondenties met garagehouders en monteurs.

 

Deze paperassen lijken uitsluitend een bewijs van Hermans’ verzameldrift, maar onder de oppervlakte van administratief overzicht en formele aankoopbewijzen schuilt een veelzeggend verhaal over Hermans – en over het auto-ongeluk dat hem met iets meer pech invalide had kunnen maken.

 

Februari 1965. Hermans, die op dat moment in Groningen woont, rijdt door de polder Wieringermeer (Noord-Holland) in zijn Healey Mark III 3000. Dit is een populaire sportauto, een James Bond-achtig model: zitplaats voor twee personen, glimmende lak, alles secuur afgewerkt. Hermans heeft de auto net gekocht, dankzij het dossier in zijn archief kunnen we elke stap rondom de aanschaf nagaan. Allereerst heeft hij bij een garage in Groningen zijn Saab 1962 ingeruild voor korting. Vervolgens geeft hij precies aan hoe hij zijn Healey ontworpen wil hebben. Hij wisselt brieven uit met de garage, met het moederbedrijf Austin te Engeland, met de ANWB over de precieze regelgeving rondom dit model.

 

Bonnetjes van W.F. Hermans. Collectie: Literatuurmuseum

 

Hierbij komt hij doorgaans pietluttig over, op Hermans’ bekende onderkoeld-komische manier. Die toon maakt deze brieven boeiend, ze vertellen niet louter een feitelijk verhaal maar passen stilistisch ook bij zijn strakke, soms strenge fictiewerk. ‘De door U aan mij op 30 oktober j.l. geleverde automobiel Austin Healey 3000 is, in afwijking van de offerte, bekleed met kunstleer in plaats van met echt leder. Het prijsverschil bedraagt f. 250 Ik ontvang van U een creditnota ten bedrage van deze som.’

 

Ook de ruitenwissers blijken niet geheel volgens afspraak geleverd, er ontbreekt een gewenst kastje in de auto – over alles klaagt Hermans in zakelijke, keurige brieven, met veel ‘hoogachtend’ en ‘warme groeten’, en steeds krijgt hij zijn geld vergoed.

 

Brief van W.F. Hermans aan J.K. van der Molen, 2 november 1964. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

De helm van Hanlo

Lees ook

Maar wat er gedurende die februaridag exact op de snelweg gebeurt, valt achteraf moeilijk na te gaan. Wat vaststaat is dat Hermans botst met een vrachtwagen van de firma Spijksma, waarbij de vrachtwagenchauffeur schijnbaar de verkeersfout maakt: Hermans is hem aan het inhalen wanneer de vrachtwagen plots naar links uitwijkt. 

 

Hermans vliegt over de kop, maar blijft verrassend ongedeerd. Zoals hij zelf twee weken later, op 12 maart 1965, een beetje stoer en kenmerkend feitelijk samenvat in een brief aan collega Rudy Kousbroek: ‘Juist vandaag veertien dagen geleden ben ik (…) het slachtoffer geworden van mijn toenemende hartstocht voor steeds snellere auto’s en met 160 over de kop geslagen. Auto in wrak veranderd, ikzelf eraf gekomen met drie blauwe plekken, dus het was toch een heel goede auto.’ (Terzijde: wie zich nu afvraagt of Hermans met 160 kilometer per uur niet veel te hard reed, het antwoord is: nee, in wettelijke zin in elk geval niet, de maximumsnelheid op de snelweg werd pas in 1974 ingevoerd.) 

 

Aan zijn vriend Gust Gils schrijft Hermans: ‘Ik voelde niet de minste angst, ik dacht alleen: nu heb ik de zekerheid dat doodgaan inderdaad niets is, het is alsof je in een roes verzinkt, het is eigenlijk wel prettig.’ 

 

 

De opvolger van de Austin-Healey: een Morgan. Ook met deze auto maakte Hermans brokken: hij reed in 1968 in Joegoslavië tegen een muur. Collectie: Literatuurmuseum

 

Zeker de brief aan Kousbroek klinkt alsof het ongeluk met een sisser afloopt, maar in zekere zin begint het dan voor Hermans pas: de periode na het ongeluk staat in het teken van eindeloos juridisch gesteggel, dat zich overigens ook al laat aankondigen in die brief aan Kousbroek. Na het bovenstaande schrijft Hermans daar: ‘All risk verzekering blijkt in te houden dat je hoogstens 2/3 krijgt van wat je nodig hebt om een nieuwe te kopen.’

 

Er volgen nieuwe brieven naar officiële instanties, waarvan hij telkens fotokopieën bewaart, maar de toon wordt algauw ernstiger en verwijtender. Het blijkt namelijk dat de verzekeringsmaatschappijen niet van plan zijn om het door hem verlangde bedrag te betalen – ook die ‘2/3’ waar hij het over had is te hoog ingeschat. De kern van de twist is dat de verzekeraars hem medeverantwoordelijk houden voor het ongeluk, en dus weigeren ze hem financieel te compenseren. Hermans zoekt contact met de ANWB om de exacte schade vast te stellen (duizenden guldens, blijkt; in zijn archief zijn foto’s bewaard van de inderdaad totaal kapotte Healey 3000 en de fabrikant adviseert Hermans een nieuwe auto te kopen). 

 

Hermans schrijft de verzekeraar Eerste Rotterdamsche aan: ‘Blijkens een expertise van de A.N.W.B., waarvan hierbij afschrift, bedraagt de waardevermindering f. 1500,- (…) De kosten van de expertise bedroegen, blijkens bijgevoegde nota in fotocopie f. 35,-.’ Hermans vordert 1535,-. Van dit bedrag krijgt hij niets betaald. De Rotterdamsche schrijft terug: ‘Volgens de lezing van de Firma Spijksma is de schuld aan dit voorval bij u gelegen.’ 

 

Tientallen zulke brieven en briefjes gaan over en weer, het wordt een uitgeschreven welles-nietes-discussie, met een zichtbaar steeds ongeduldigere Hermans. Op den duur ondertekent hij zijn brieven met ‘onder uitdrukkelijk voorbehoud van alle rechten’. En aldoor hamert hij erop dat de firma Spijksma ‘in volle omvang aansprakelijk is voor de door mij geleden schade’. ‘Indien enigszins mogelijk zal ik het hierbij natuurlijk niet laten zitten.’

 

Bonnetjes van W.F. Hermans. Collectie: Literatuurmuseum

 

Na maanden heen-en-weer schrijven trekt ook de ANWB, die Hermans eerst gunstig gezind lijkt, haar handen van de zaak af: ‘Bij een total loss-afwikkeling [is] nu eenmaal geen sprake van waardevermindering, [daardoor] kunnen wij aan het standpunt van de verzekeringsmaatschappij niets veranderen. Het spijt ons U geen andere berichten te kunnen zenden.’ 

 

De Eerste Rotterdamsche schrijft: ‘Wij hebben deze zaak nog eens van alle kanten bekeken. (…) Al met al moeten wij U mededelen, dat wij ons standpunt inzake deze kwestie niet kunnen wijzigen.’ En: ‘Naar aanleiding van het vorengaande handhaven wij ons eerder ingenomen standpunt’ – een zinnetje dat zo in een Laarmans-verhaal van Elsschot had kunnen opduiken. Of anders in een onderkoeld verhaal van Hermans.

 

Brieven van en aan W.F. Hermans. Collectie: Literatuurmuseum

 

Nee, deze merkwaardige, slepende episode heeft – voor zover ik kan nagaan – niet tot grote verhalen van Hermans geleid. Het is niet de basis geweest voor een boek, geen oerverhaal, geen vormende gebeurtenis. Het interessantste aan de hele episode rondom de Healey 3000 is ook niet dit ongeluk zelf of de bijbehorende rompslomp, evenmin is het de achterliggende schuldvraag, waarbij Hermans uiteindelijk in het gelijk wordt gesteld en het gevraagde geld alsnog gecompenseerd krijgt. Het interessantste is hoezeer deze hele affaire het gebruikelijke beeld van Hermans bevestigt.

 

De nauwkeurigheid waarmee hij dit alles archiveerde. De ernst waarmee hij zich in alles rondom zijn auto verdiepte en niets op zijn beloop liet, ook niet vóór het ongeluk. De kenmerkend secure, feitelijke en soms vileine stijl die hij daarvoor inzette. De volhardende felheid waarmee hij zich verweerde tegen wat hij als onrecht beschouwde – en het achterliggende levensgevoel dat steeds sluimert of expliciet opduikt: mensen zijn irrationeel en vaak stompzinnig, Hermans wordt tekortgedaan als hij niet oppast. 

 

Alleen al de brief aan de ‘hoofddirecteur’ van de ANWB is in al zijn typerende, logisch geformuleerde hardheid zeer de moeite waard. ‘Merkwaardig vind ik uw opmerking “dat de toestand van de auto vóór de aanrijding u niet bekend was.” Het zal immers zelden of nooit voorkomen dat de toestand van een door u gekeurde auto vóór een aanrijding u bekend is. Als daarvan de waarde van een door u verrichte expertise zou moeten afhangen, vraag ik mij af, waarom de ANWB zoveel reclame maakt voor haar expertisedienst.’

 

Of Hermans na februari 1965 ooit nog in een Healey 3000 heeft gereden, wordt niet duidelijk uit zijn nalatenschap.

 

Correctie: In een eerdere versie van dit artikel stond in het bijschrift van de geplaatste foto dat het de Healy betrof. Dat klopt niet: op de foto is de volgende auto van Hermans te zien, een Morgan, waarmee hij in 1968 een ander, minder ernstig, ongeluk kreeg.