‘Wegwezen hier! Dit is particulier terrein!’
Dit zijn de enige woorden die Jan Wolkers ooit tot mij richtte.
Voorjaar ’93 of ’94, een weekendje Texel met goede vriend Phillip. Op een goed moment bedachten we onze literaire held te eren met een bezoek. Balorige nieuwsgierigheid van twee jonge vlegels. Een krantenjongen wist ons de weg te wijzen. We fietsten door een laan aan een lange bosrand. Eenmaal aangekomen moesten we ons een weg banen door een woud van takken en struiken. Ineens stonden we bij zijn voordeur. We gluurden naar binnen. Niemand leek thuis. We keken elkaar aan. Geen van ons durfde aan te bellen. Wat moesten we nou zeggen als er werd opengedaan? We hadden niet eens een presentje of taartje bij ons. Gedreven door een mystieke kracht begonnen m’n benen rondom het huis te sluipen, Phillip op veilige afstand achter me. Misschien zouden we een glimp opvangen van Wolkers achter de typemachine. Of woest kliederend met verf en penseel. Echter, ieder vertrek was angstvallig leeg. Geen idee waar m’n benen mij heen leidden en voor ik het wist stond ik pal in z’n achtertuin – en verdomd! Dáár verderop zat het gezin Wolkers te keuvelen aan een rijk gedekte tafel. Bob en Tom zagen ons meteen en begonnen te roepen en te wijzen. Wolkers veerde op en draafde pisnijdig op ons af.
‘Wat komen jullie doen?!’ foeterde hij met zwaaiende armen. Ik wist niet wat me overkwam en hakkelde zoiets als ‘O sorry meneer, we zijn verdwaald, we wisten niet…’
‘Wegwezen hier! Dit is particulier terrein!’
Als geslagen honden dropen we af, maar wat een lol hadden we toen we wegfietsten.