Moordenaar met een maar: de cold case van Hein Boeken
In een vorig artikel bekende ik al dat ik van moordmysteries hou, maar omdat die nu eenmaal dun gezaaid zijn in letterenland, buig ik me dit keer over de figuurlijke tegenhanger ervan: de karaktermoord. Geen kunst waar de symbolische doodslag zo welig tiert als de literatuur. Maar goed, wat verwacht je anders als je een hoop individuen bijeenzet van wie de broodwinning bestaat uit het spinnen van intriges? Tel daar de schaarse plekjes in de zon bij op, en het wordt al snel verleidelijk om je collega te torpederen in de hoop op wat extra aandacht en marktaandeel.
De beroemdste karaktermoordenaar in onze Nederlandse letteren is zonder twijfel Willem Frederik Hermans. Met zijn beruchte Mandarijnen op zwavelzuur (1964) schreef hij zowat de bijbel van het genre, maar ook in talloze andere publicaties en interviews werkte hij zijn tegenstanders graag tegen het literaire canvas, zelfs als daar nauwelijks aanleiding toe was.
Dat hij daardoor op den duur haast vergat dat zijn schrijfsels ook een reële impact konden hebben op het slachtoffer, bewijst het schrijnende geval van de dichter C. Buddingh’ (1918-1985). Die zou volgens getuigen regelrecht in een depressie zijn geschreven door Hermans. Het voorval is onderhand wat in de vergetelheid geraakt, tijd dus voor uw speurder om het weer op te rakelen.
De dichter C. Buddingh’ zou volgens getuigen regelrecht in een depressie zijn geschreven door Hermans
Laten we beginnen met de feiten. In 1978 publiceerde C. Buddingh’ Een mooie tijd om later te worden, het vierde deel van zijn dagboeknotities. Daarin verwijt hij de Nederlandse literatuur haar kneuterigheid. Dat was uiteraard gefundenes Fressen voor Hermans. Onder de sarcastische kop ‘Bijzonder aardig; prima, prima’ fileert hij in NRC Handelsblad (28 september 1978) de met talloze taalfouten, pleonasmen en platitudes behepte stijl van Buddingh’. Zo turft hij vrolijk het aantal keren ‘bijzonder’ (43) en ‘prima’ (24) en stelt hij vast dat de zelfverklaarde francofiel Buddingh’ tot vijfendertig keer toe ‘Franse woorden zelfs niet zonder fouten [kan] overschrijven’. Alinea’s lang somt hij de grammaticale, stilistische en inhoudelijke flaters van Buddingh’ op, om te concluderen:
Staan er, behalve taal- en stijlfouten, eigenlijk ook nog denkbeelden in Kees z’n nieuwste boek? Weinig, vrees ik, weinig of geen.