Adriaan van Dis’ debuut, de novelle Nathan Sid, verscheen in het Chinese jaar van de Rat (1984) en heeft een stiefzusje: de novelle De rat van Arras (1986). Waarom zij niet in de verzamelbundel De Indische boeken (2002) is opgenomen, is mij een raadsel. Misschien wilde de schrijver het zelf niet, of zijn uitgever niet, of er was gedoe met copyrights. De novelle werd namelijk geschreven in opdracht van De Bijenkorf bv, ter gelegenheid van ‘De literaire boekenmaand’ in maart 1986. Literatuur was toen zeer modieus en het deftige warenhuis Bijenkorf liftte mee.
Van Dis bereikt op 16 december 2016 de leeftijd van zeventig jaar. Zijn novelle De rat van Arras wordt dertig en werpt een lichtspoor vooruit naar een roman als Ik kom terug (2014). Lezers schijnen lang te hebben gewacht op de ‘onzichtbare moeder’ in Van Dis’ werk. Maar ze was er altijd al, onder meer verhuld in deze lichtvoetige, briljante novelle, die in drie versies bij het Literatuurmuseum ligt.
Als werkschema dient een klein kaartje. Van Dis mikt op vier handgeschreven pagina’s per dag. Hij begint op de 25e dag van een maand en eindigt op de 31e. Af!! staat er jubelend bij, al heeft hij nog geen oplossing voor het slot bedacht. Hij schrijft op folioformaat en moet de tekst terugbrengen naar veertig bladzijden, het gaat immers om een opdracht. Dat kost hem tien dagen. Door het schrappen verdwijnen interessante autobiografische en astrologische passages. Zoals het aspect van de planeet Mars in de horoscoop van het zoontje Arthur van mevrouw La Tour. Mars staat in het vierde huis en dat duidt op onrust thuis, sterke onafhankelijkheidszin en een vroege breuk met de ouders. En inderdaad: zoontje Arthur gaat in een Japans interneringskamp op rattenjacht om te kunnen eten, en zal bezwijken aan de beet van een rat. Hij had een slecht geaspecteerde Neptunus in het zevende huis, wat duidt op ‘zich oplossen’. Dit astrologische stuk werd, wellicht als te technisch bevonden, geschrapt. Maar de betekenis ervan komt nauwkeurig terug:
Een onschuldig wondje aan zijn vinger, maar zijn arm werd rood, zijn gewrichten zwollen op. Geen medicijnen, geen vademecum, hij mocht niet naar de ziekenbarak. Dagen heeft hij in mijn armen geijld. Hij rilde zo de hemel in.
In de eerste, handgeschreven versie staat duidelijk een met een verticale lijn afgetekende astrologische duiding, die van een astroloog afkomstig moét zijn. Van Dis heeft waarschijnlijk over een horoscoop beschikt van iemand die hij goed kende. Verderop in het verhaal komt ook de numerologie aan de orde:
‘Hier tjo-tjokt het.’ Plotseling kruidt ze haar zinnen met Maleis. ‘In dit huis moet ik vaak geweest zijn. Zouden mijn ouders hier gewoond hebben? Vier plus zeven is elf, Neptunus.’
Een astroloog zou onmiddellijk denken dat de schrijver hier een fout maakt. Neptunus is astrologisch gezien immers de heerser van het twaalfde huis, dat onder het zodiakteken Vissen valt. Mevrouw La Tour doelt in haar warrigheid op het pythagorische getal 11, dat is toegekend aan de zeegod Neptunus en niet astrologisch is. Haar reïncarnatieverhaal van 11 in samenhang met Neptunus klopt dus numerologisch wel, maar astrologisch niet. Neptunus was bovendien nog niet ontdekt in de vijftiende eeuw en is ook geen ‘doktorennummer’, zoals mevrouw La Tour dat noemt. Toch typeert dit haar ten voeten uit. Ze heeft een Nederlands-Indische culturele achtergrond en in het koloniale Nederlands-Indië was nummer 11 nou juist wél een doktersnummer. Berucht was de zogenaamde ‘pil numero 11’: de ultieme pil die een dokter kon gebruiken om een patiënt voorgoed uit zijn lijden te verlossen.
Mevrouw La Tour zoekt houvast in dromen, sterrenwichelarij en getallen, en alles klopt in haar universum. Dat moet ook, anders kan ze niet leven. Wil je deze kloppende verzinsels louter op het conto van Adriaan van Dis schrijven, dan is dit personage bijkans geniaal verzonnen te noemen. Dat wil ik best, maar ook de moeder van Van Dis kan de bron zijn van deze informatie, met aan haar zijde een reïncarnatie-astroloog die er een ratjetoe van maakt.