Zó druk je intimiteit uit op papier: de brieven van Connie Palmen aan Adriaan van Dis

De briefjes die Connie Palmen schreef aan haar collega en goede vriend Adriaan van Dis zijn te lezen als lessen in liefhebben, schrijft Anne van den Dool. Ze laten zien hoe je intimiteit uitdrukt op papier.

 

Adriaan en Connie schreven elkaar. Ja, Adriaan van Dis (1946) en Connie Palmen (1955), tot op de dag van vandaag twee sterren aan het Nederlandse literaire firmament, wisselden op papier allerlei intiems uit. Een uitgebreide selectie van de door Palmen verzonden helft van de correspondentie, geschreven tussen 1995 en 1997, is te vinden in het archief van het Literatuurmuseum.

 

Alfred Birney bekijkt het manuscript van De rat van Arras van Adriaan van Dis

Lees ook

De twee schrijvers – Van Dis werd net vijftig, Palmen tikte de veertig aan – cirkelden destijds om elkaar heen. Ze wonnen na elkaar dezelfde literaire prijzen of werden ervoor genomineerd: Van Dis ontving in 1995 voor Indische duinen de Trouw Publieksprijs, die Palmen een jaar later met De vriendschap in de wacht sleepte. Met dezelfde roman werd Van Dis in 1995 genomineerd voor de AKO Literatuurprijs, die Palmen dat jaar won. Beide romans werden bestsellers, ondanks het feit dat Palmen de promotiecampagne voor De vriendschap afblies vanwege het plotselinge overlijden van haar geliefde Ischa Meijer, twee weken voor verschijning. Van Dis zou in 2015 de Libris Literatuur Prijs winnen met Ik kom terug, Palmen deed het een jaar later met Jij zegt het

 

Steeds zouden ze elkaar blijven opvolgen: Van Dis schreef in 1996 met Palmwijn het Boekenweekgeschenk, een eer die Palmen drie jaar later met De erfenis ten deel zou vallen. Ze zouden kort na elkaar VPRO’s Zomergasten presenteren: Van Dis van 1999 tot 2002, Palmen in 2005. Het typeert hun gelijksoortige invulling van het schrijverschap: eloquent, niet bang om op de voorgrond te treden.

 

Niet voor niets stonden ze in 1996 samen in de theaters van Nederland en België met de show Geletterde mensen, waarin ze elkaar voorlazen uit eigen werk. Geamuseerd keek het publiek toe hoe de twee als ‘gezellig keuvelende tafelgenoten’, zoals de Volkskrant hen destijds typeerde, de intiemste zaken met elkaar deelden. Regelmatig richtten ze zich tot het publiek, dat smulde van die twee beroemde schrijvers die naar hen lachten, zich gespeeld verontschuldigden voor hun flauwe grapjes en onderlinge intimiteiten. 

 

Datzelfde gevoel bekruipt me tijdens het lezen van Palmens brieven aan Van Dis: alsof de allerpersoonlijkste conversatie tussen twee schrijvers tegelijkertijd ook voor toeschouwers bedoeld is. In Palmens intieme ontboezemingen klinkt de theatraliteit van het zorgvuldig gekozen woord door. Van kattebelletjes waarin ze nog even snel neerkrabbelt dat ze op weg is naar het filmfestival in Rotterdam tot ‘een lelijke smak’ die haar doet rondschuifelen ‘met een slepend beentje’ – steeds weet ze zich ook in deze teksten met literaire precisie uit te drukken, waardoor je bijna jaloers zou worden op zo’n getalenteerde penvriendin. 

 

Brief van Connie Palmen aan Adriaan van Dis. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

Schrijversgalerij: Connie Palmen door Maarten Embrechts

Bekijk portret

Wie midden in zo’n intieme brievenconversatie valt, zou verwachten dat hij moet worden bijgepraat, maar nee: beiden waren destijds zulke publieke figuren dat we van hun bezigheden en beslommeringen al grotendeels op de hoogte zijn. We kennen de namen die Palmen laat vallen, weten naar welke show ze op weg is. Het is bijna alsof de brieven zijn geschreven om ook voor andere lezers begrijpelijk te blijven: ze verhalen veelal over literaire borrels, vakanties, griepjes, verjaardagscadeaus en andere zaken – een combinatie van openbare verplichtingen en herkenbare dagelijksheden, die menigeen kent uit de mediaberichten óf uit het eigen leven.

 

Door alleen haar aandeel in de conversatie te lezen, heeft het wat van een eenzijdige aanbidding: de jonge Palmen tegenover de tien jaar oudere Van Dis, die hem bejubelt, bewierookt, continu complimentjes toeschuift. Toch waren ze qua literaire roem geheel aan elkaar gewaagd: ze behaalden dezelfde verkoopcijfers, traden op tijdens dezelfde festivals, sleepten soortgelijke onderscheidingen in de wacht.

 

Kaart van Connie Palmen aan Adriaan van Dis. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

Schrijversgalerij: Adriaan van Dis door Jopie Roosenburg-Goudriaan

Bekijk portret

Het lijkt soms of Palmen een poging waagt met hem te versmelten, zijn lichaam en leven het hare te laten zijn. Wanneer hij een literaire prijs wint, bericht ze hem: ‘Ik raakte helemaal wee en begaan, toen ik het vanochtend hoorde. Iemand van ons, dacht ik steeds, en met ons bedoel ik jij en mij.’ Op een ansichtkaart, die ze samen met Margriet de Moor, Marcel Möring en Leon de Winter – ieder met eigen literaire bijdrage – vanuit Barcelona naar hem verstuurt, wenst ze hem beterschap, en laat ze weten dat Margriet en zij ‘innig samen ziek’ waren, om het hardst hollend ‘naar toiletten en wasbakken’. ‘Misschien dachten we te veel aan jou, lieverd,’ besluit ze. 

 

Zo vallen, voor mij althans, Palmens brieven te lezen als lessen in liefhebben: ze laat zien hoe je intimiteit uitdrukt op papier. Van de tedere aanhef – Lieverd, Lieve engel, Chérie Dis – tot de liefdevolle afsluiting – Big hug van je uk, Kus, je Connie – is ze een en al lof over zijn werk, bewondering voor zijn persoon en zorg om zijn gezondheid. Hier zijn twee literaire zielen voor de eeuwigheid met elkaar verbonden, ben ik geneigd te denken: wie zijn liefde zo diepgravend kan uitdrukken, ervaart die liefde misschien ook wel intiemer, als een kunstenaar die beter in staat is een willekeurig schilderij te beschrijven omdat hij alle facetten van het maakproces kent. 

 

Want liefde ontstaat in het woord, weet ik na het lezen van haar brieven. De diepste genegenheid is voorbehouden aan hen die er de diepste bewoordingen aan weten te geven. In dat schrijfproces ontstaat geen toneel – daarin ontstaat de tederste poëzie.