Brieven in tijden van afzondering
12 mei 2020, Amsterdam
Dag Roman,
Wees eerlijk: denk jij als jij die citaten van Vestdijk leest echt alleen min of meer afkeurend ‘wat een dominante ploert’, of denk je stiekem ook: ‘ik zou graag iets meer zo’n dominante ploert zijn’?
Als ik je brief lees, kan ik me dat laatste namelijk goed voorstellen. Je wekt de indruk dat het niet zo goed met je gaat, dat je vastzit in een regime van vermoeidheid en nietsdoen. Nu schrijf jij dat ik zwaarmoedig overkom – daar was ik me niet van bewust, is dat een gebrek aan zelfkennis of schrijf ik in dit geval anders dan ik denk? – en ik zie er weinig in om van deze correspondentie een verzameling wederzijdse kanttekeningen te maken, maar toch wil ik dit niet onvermeld laten; ondanks je oprispingen van liefde en dat door jou bezongen kopje koffie in Muiden, ondanks de vondst van de brieven van je vader, klink je zorgwekkend mat, Roman. Over je stilgevallen werk, over je eentonige dagen, ‘nekt’ het vele binnen zitten je echt? Wat doe jij als je genekt bent, voor het raam zitten, in bed liggen, extra veel Skypen met je vriendin? Heb je enig plan voor de komende tijd, of ben je sinds corona ook gestopt met plannen maken?
Mijn vriendelijke suggestie zou zijn dat je best iets meer een dominante ploert mag zijn. Ga opnieuw naar Muiden en bestel daar dagelijks een dubbele espresso. Neem een roman mee die je al tijden wilt lezen, een kladblok voor je eigen werk. Bel je uitgever op dat je een hoger voorschot wil, juist nu. Want jou kennende schrijf je je nieuwe roman straks gewoon binnen een maand, inderdaad zoals Vestdijk zich volop op nieuw werk kon storten. Waar wacht je op, Roman? Tot je weer naar buiten mag? Tot je het idee hebt dat de buitenwereld weer meer beweegt en broeit? Loop gerust rondjes door het Oosterpark, zou ik zeggen. Dwing jezelf zo nu en dan op afstand met mensen af te spreken, dwing jezelf om fictie te schrijven juist nu dat je duidelijk zwaar valt, typ die loomheid van je af, stel jezelf en je werk eens volop centraal.
Misschien schrijf ik dit niet alleen uit omdat het jou mogelijk, hopelijk kan helpen, maar ook omdat ik mezelf zo probeer op te peppen (zoals ik jou ook al weken vragen stel waar ik zelf niet uitkom, wat jij terecht en scherp signaleert). Misschien wil ik zelf ook meer een dominante ploert zijn. De laatste tijd werk ik elke dag weer ten minste eventjes, ik krijg gelukkig meer gedaan dan een maand terug, ik word gewoonweg te onrustig als ik lang niet met fictie bezig ben. Momenteel schrijf ik vooral aan korte verhalen die nog geen duidelijke bestemming of deadline hebben. En nee, het gaat nog steeds niet in de hoogste versnelling allemaal, wellicht zit mijn laatste boek nog te veel in mijn hoofd, af en toe speelt de onvermijdelijke en ook lamleggende vraag op: moet ik corona in mijn verhaal verwerken, terloops of nadrukkelijk of toch helemaal niet, hoe moet ik dat dan doen als personages reizen, als ik zijdelings zinspeel op politiek of nieuws in het proza?
Wat me opvalt en ook enigszins bevreemdt is dat jij de huidige tijd slechts als pauze lijkt te zien van je schrijfwerk. Je hebt het over ‘onfortuinlijke omstandigheden’ en lijkt te denken dat je gewoon moet wachten tot die wijken, en dat je daarna onveranderd weer aan het werk gaat. Onfortuinlijke omstandigheden, echt, Roman? Bij die woorden denk ik aan een laptop die niet werkt. Een gecorrigeerd hoofdstuk dat uit het raam is gewaaid. Een aantekeningenboekje waarop een vulpen heeft gelekt. Niet aan deze crisis. Je zinnen klinken fier, autonoom ook, maar Roman, je bent al schrijvende toch nooit helemaal autonoom, je vormt toch een onderdeel van een heel cultureel bestaan? Maak jij je geen zorgen om omvallende instellingen die jou voortaan niet meer kunnen uitnodigen voor voordrachten, om boekhandels die misschien opgedoekt zijn zodra er nieuw werk van jou verschijnt, daar ben je toch afhankelijk van? Je bent toch zelfs als je je volkomen afzondert en in je eentje werkt altijd onderdeel van de maatschappij, de buitenwereld, de geschiedenis – waarom citeren we anders voortdurend geschriften van decennia geleden?
Wie weet doe jij dit weer af als zwaarmoedig, maar hopelijk houdt dat je antwoorden niet tegen. Overigens ga jij op een aanzienlijk deel van mijn vragen uit vorige brieven niet in, ik ben onverminderd benieuwd naar je hunkering deze periode, naar lust op afstand, maar ik vermoed dat je stilte rondom deze vragen je antwoord is en die stilte is je goed recht.
Wel heb ik een andere vraag: hoelang kun je dat denk je volhouden, een relatie via Skype? Zou je denk je meer aan schrijven toekomen zonder vriendin op afstand nu, als je inderdaad wat meer die dominante ploert kunt zijn?
Deze vragen kwamen – het zal je niet verbazen – bij me op bij het lezen van de correspondentiefragmenten tussen Van Eyk en Vestdijk, dank voor het delen. Ik kreeg inmiddels van het Literatuurmuseum meer brieven toegestuurd. Lang niet alle handschriften kon ik lezen, en helaas heb ik ook niet achterhaald of Van Eyk haar gordijnen openhield voor Vestdijk, die middag. Maar wat me los hiervan in het oog sprong, was hoe gelijkwaardig ze waren, hoe mondig Van Eyk keer op keer bleek (hoewel Vestdijk veel meer woorden gebruikt dan zij, en ook meer brieven schrijft, wat hij zelf expliciteert: ‘Je zult wel opkijken van al weer een brief.’).