Al te vaak worden vissers en vogelaars op één hoop gegooid. Onterecht, er is een kloek verschil: vissers houden van ‘vissen’ als werkwoord, terwijl vogelaars dol zijn op ‘vogels’ als zelfstandig naamwoord. Anders gezegd, waar de visser zijn dopamineshot krijgt van de aanbeet en drill (vaak met verminking of dood tot gevolg), geniet de vogelaar van de vogel zélf, zonder het diertje ’n greintje kwaad te berokkenen. En vergeet niet dat vissers graag een scholletje zien op hun bord, maar geen vogelaar die likkebaardend een pimpelmeesje op de grill gooit.
Vogelaars kun je dus gerust dierenvrienden noemen, van vissers is het de vraag. Nu bestaat er binnen het gilde der vogelaars nog een ander, speciaal segment: beeldvastleggers – en dan bedoel ik niet met de fotocamera, maar letterlijk eigen-handig. Ik heb het hier over de vogeltekenaar. Deze tekenaar gaat waarachtig een stap verder dan de fotograaf. Zijn blik is intenser, gretiger, omvattender, en sommigen zijn daarin onversaagd; zo iemand was Peter Vos (1935-2010).
Peter wilde de vogel met heel zijn geest ‘vangen’. Zijn adelaarsblik doet mij telkens denken aan Edgar Allan Poe’s ‘Het ovale portret’. In dit griezelverhaal geniet een schilder grote faam vanwege zijn duivelse precisie. Zijn portretschilderingen lijken als twee druppels op het origineel. Op een dag wil de man zichzelf overtreffen en portretteert zijn schone lief. Wekenlang poseert zij geduldig terwijl haar gezondheid verslechtert in het grimmige licht van het torenkamertje. Maar de kunstenaar heeft nergens anders oog voor dan voor louter het volbrengen van zijn heilige missie. Intussen wordt zijn liefje almaar bleker en bleker, en na zijn laatste penseeltoefje roept de schilder uit: ‘Dit is levensecht!’, terwijl in de stoel een ontzielde jongedame ligt. Zo erg was het bij Vos niet, zijn vogels fladderden goddank allemaal gewoon weer weg, maar de bezieling is er niet minder om.
Zijn jaszakken waren dag in dag uit gevuld met potloden en schetsboekjes
Tekenen, tekenen, tekenen. Zijn jaszakken waren dag in dag uit gevuld met potloden en schetsboekjes. Hij kon niet anders. Van jongs af aan voorzag hij proefwerken, brieven, kaarten, eigenlijk alle papier dat hij onder handen kreeg, van schetsen, plaatjes, kladjes.
Het is dat Peter er geld mee verdient, zeiden z’n vrienden, hij leek anders ‘mentaal gestoord’.
Hij wist mensen, doorgaans vrienden, nog op andere manieren te verrassen: met schitterend verluchte brieven, brieven die evenzeer kunstwerken op zichzelf zijn en waarvan een selectie (uit vele honderden) enkele jaren geleden is uitgegeven.
In 2014 schonk zoon Sander Vos (1967) een vrijwel complete verzameling van ruim tweehonderd boeken met illustraties van zijn vader aan het Rijksmuseum. Maar niet alles, een deel van de nalatenschap kwam terecht in het Literatuurmuseum.


