Tekeningen van Peter Vos: ‘Steltkluutmutatie van de huismus’

Hoe gevierd ook als kunstenaar, Peter Vos kon behoorlijk somber worden van de gebondenheid die met opdrachten gepaard ging. Echt vrij voelde hij zich pas als hij voor zichzelf kon creëren, ziet ook Mohammed Benzakour in zijn schetsboekjes.

 

Peter Vos droomde altijd maar van één ding: tekenen. Op de Rijksacademie deed hij dat nog met de grafietstift, later is hij met de pen aan de slag gegaan, met een voorkeur voor gewone tekenpennen. Dit laatste omdat je in lijndikte kan variëren door de druk die je uitoefent. ‘Je kan zo een ritme opbouwen,’ zei hij. In zijn gewassen tekeningen gebruikte hij een penseel. 

 

Vos grossierde in geschenken, bestaande uit ingenieus gemaakte boekjes, waarvan de oplage zelden meer dan één exemplaar bedroeg, uiteraard voorzien van illustraties in pen en penseel en doorgaans gecompleteerd met ondersteunende tekst. Ook maakte hij graag portretten en boekomslagen voor (bevriende) auteurs. Zo vinden we in het archief van het Literatuurmuseum wat iconografisch materiaal, zoals twee fraaie droeve-jongens-illustraties voor ‘Keizersbloed’ (uit de verhalenbundel De gesprenkelde vogel) van Theun de Vries. En voor F. Harmsen van Beek ligt er een schetsboek getiteld ‘Geïllustreerde Gids van Jagtlust en Omstreken’ – een van de vele zelfgemaakte cadeaus uit de tijd dat ze zijn geliefde was. 

 

De doorbraak naar het grote publiek kwam pas toen hij illustrator werd voor boeken en tijdschriften. Decennialang tekende hij onder meer voor Vrij Nederland. Zijn Beestenkwartet werd een nationaal spel, en met de door hem geïllustreerde Sprookjes van de Lage Landen (1972) zijn generaties opgegroeid. Befaamd werd hij echter vooral om zijn vogeltekeningen, beestjes die hem van jongs af aan intrigeerden. 

 

Collectie Literatuurmuseum

 

Hoe gevierd ook als kunstenaar, Peter kon behoorlijk somber worden van de gebondenheid die met opdrachten en gestructureerd werk gepaard ging. Echt vrij voelde hij zich pas als hij voor zichzelf en uit eigen aandrift kon creëren, zoals zijn schetsboekjes laten zien. In een ervan, opgedragen aan goede vriendin en kunstenaar Sally Ford, zien we een heerlijke jan-van-gent, diverse pinguïns en meeuwen. Maar ook de zonderlinge blauwwang baardvogel komt voorbij en we maken kennis met de tropische ‘smaragd hapvogel’ uit Maleisië (‘oog te hoog’, staat er melig bij). Overigens, de eronder genoteerde wetenschappelijke naam duidt erop dat het eigenlijk de kleine smaragdbreedbek is i.p.v. de hapvogel.

 

Enfin. Ergens verderop in het schetsboekje treffen we een teder plaatje van zijn in bed slapend zoontje. Behalve dit schetsboekje ligt in diezelfde map opgeborgen Vos’ zelfontworpen trouwkaart; zijn huwelijk (16 november 1965) met Anneke Bakkum (met wie hij twee jaar later zoon Sander krijgt). Naast zijn ingenieus getekende brieven vormen deze unica dan ook in meerdere opzichten de essentie van zijn kunstenaarschap. 

 

Narrigheid, maskerade, erotiek, zotheid, voddigheid waren vast onderdeel van zijn leven. Je kan gerust stellen dat in Nederland niemand zo goed gevoelens van jaloezie, geilheid, woede en verdriet in tekeningen kon verbeelden als Peter. Zelf hing hij het liefst de komediant uit. Zo was hij verzot op spotternij, verstopt in het genre van sprookjes en spookverhalen. Mannen die zich ophangen en vrouwen die zich in de waterput verdrinken. ‘Stel je voor, je ziet ’s morgens een stoel naast de put en opoe is nergens te vinden!’

 

We zien een gekke ‘Steltkluutmutatie van de huismus’, een wonderlijke ‘Giraffevrouw’. Fabelwezens, centauren, griffioenen en harpijen, hij was er dol op, getuige ook het portret ‘Minotaurus’. Ook maakte hij schitterende, op Ovidius’ Metamorfosen geïnspireerde tekeningen. Jawel, Vos zag zichzelf als het achtergebleven neefje van oude meesters als Pisanello, Dürer en Doré.

 

Hij was niet alleen een groot vogelliefhebber, hij was ook een geduchte vogelkenner, op het wetenschappelijke af. Zijn getekende rapporten van zijn vogelspotreizen naar Spanje en Israël (tientallen bladzijden vol met kleine tekeningen en doorlopende handgeschreven teksten) doen niet onder voor menige ornithologische vogelgids.

 

‘Het talent dat daarbij komt is genade’

 

Wie goed kijkt voelt bij elke tekening een extreem diepe focus. En ja, natuurlijk, opperste hoogspanning is hét kenmerk van iedere grote kunstenaar, maar bij Vos speelde er iets heel praktisch mee: hij gebruikte nóóit dekwit of Tipp-Ex – zo was het hem geleerd op de Rijksacademie, waar dekwit een taboe was. Niet aan de tekentafel, niet in de vrije natuur. Dus één fout lijntje en de tekening kon linea recta de prullenbak in. Niet zo raar dus, die permanente hoogspanning. Overigens, zijn afkeer van dekwit betekent vermoedelijk wel dat iedere tekening van zijn hand, uit zijn reeds omvangrijke oeuvre, moet zijn voorafgegaan door tientallen mislukte versies!  

 

Niet alleen aan dekwit, ook aan kleurtjes had hij een broertje dood. Hij vond dat kleur een tekening te sterk domineert, vond zichzelf bovendien geen sterk colorist. Hij had een grote voorliefde voor verdunde Chinese staafinkt. Hieruit sprak zijn verbondenheid met de oude realistische traditie van de beeldende kunst: figuratief stond gelijk aan waarheidsliefde. Handvaardigheid zat Vos in het bloed, zoals hij ook bewees met een stel ingenieus vervaardigde vouwbrieven. In een dagboek dat hij jarenlang bijhield, noteerde hij soms het een en ander over het maakproces, het in elkaar knutselen van een weggeefalbum.

 

Een echte ambachtsman dus. Niet voor niets voelde hij zich helemaal thuis op de Rijksacademie. Hij geloofde in het adagium oefening baart kunst: ‘Het talent dat daarbij komt is genade.’

 

Wat niet onvermeld mag blijven, is het boekje Wie schoot Roodbaardje Pik? (1976), naar het beroemde achttiende-eeuwse Engelse lied ‘Who Killed Cock Robin?’, op rijm vertaald door Judith Herzberg. Het lied is een heerlijke en ietwat macabere hymne die de moord beschrijft (gepleegd door een mus) en de daaropvolgende begrafenis van een roodborstje. Tussen haakjes: ‘cock’ herleidt etymologisch naar de kleur rood en is dus abusievelijk vertaald als ‘pik’, maar dit terzijde. De illustraties van Vos waren een schot in de roos: opnieuw kon hij, in alle speelse luchtigheid, zijn virtuositeit etaleren.  

 

Collectie Literatuurmuseum

 

Iedereen hield van Peter Vos, hoewel hijzelf, op de keper beschouwd, nogal gecompliceerd in elkaar stak. Zo genereus als hij was, zou je een grote mensenvriend verwachten. Maar hoe graag hij ook vrienden blij maakte met allerhande cadeautjes, hoe graag hij ook observeerde en registreerde, ten diepste was hij het liefst alleen, op het mensenschuwe af. Op feestjes kwam hij dan ook liever niet. Een bekende uitspraak van hem: ‘Ik ben om te kijken en niet om bekeken te worden.’ Maar hoewel hij er dus erg tegen opzag, liet hij op de openingen van zijn eigen tentoonstellingen nooit verstek gaan, benadrukt weduwe Saïda Vos-Lokhorst. Hij vond dat hij als maker aanwezig moest zijn. 

 

Tot slot nog dit. Vogelaars zijn blije mensen met een dun randje frustratie: vogels laten zich namelijk moeilijk zien. Ze verschuilen zich achter een tak of een blad of zitten hoog verstopt in de boomkruin. Ik kan erover meepraten. De schaarse momenten dat de vogel zich openbaart, duurt de manifestatie zelden langer dan een seconde. Vogels, vooral kleine zangvogels, kunnen stomweg niet stilzitten. Een bolletje ADHD. Dus krijgt de vogelaar hoogstzelden de kans om de lens goed te scherpen en mooi te kieken. Doch, in alle rust een treffende tekening fabriceren, dat is een ander chapiter: praktisch onbestaanbaar.

 

Met andere woorden: hoe flikte Peter Vos dat in godsnaam? Om een vogel volmaakt vast te leggen is stilzitten het minste vereiste. Maar stilzittende vogels ken ik niet, met uitzondering van reigers en eenden die nog weleens uitgebreid willen poseren. Maar een karekiet of cetti’s zanger? Vergeet het maar.

 

Foto: door Saïda Vos-Lokhorst