Brieven in tijden van afzondering
5 april 2020, Amsterdam
Beste Roman,
Een neef belde mij afgelopen week voor het eerst in zijn leven op, ik lag te lezen op de bank en dacht als eerste: o jee, er is iemand in de familie ziek, het virus gaat nu in mijn naaste omgeving huishouden. Toen hij me redelijk laconiek begroette, was er een golf van opluchting en direct daarna een tweede gedachte: hij belt om te informeren in hoeverre ik het wel volhoud allemaal, als alleenstaande zzp’er.
Maar mijn neef had een andere vraag: of ik al aan het schrijven ben over de coronacrisis? ‘Dit is toch een wereldwijd kantelpunt,’ zei hij. Het was niet moeilijk om in zijn stem iets verlekkerds te horen. ‘Ik zit in het crisisteam van mijn werk. Meer te doen dan ooit. Echt héél bijzonder om mee te maken.’
Na afloop vroeg ik me af: behoor ik hier inderdaad over te schrijven, is dit het Grote Moment in onze geschiedenis waar straks alle boeken zich tot op zekere hoogte toe moeten verhouden, kan ik de fictieverhalen die ik recent afmaakte nu net zo goed weggooien?
En: een crisisteam, dat klinkt op een vreemde manier wel aanlokkelijk. Kunnen wij daar als schrijver ooit toegang toe krijgen en zo volwaardig onderdeel worden van wat er gebeurt, of blijven we van achter onze schermen vanzelf buitenstaander?
Slauerhoff was arts tijdens de Spaanse griep. Hans Keilson dook als dichtende medicus in 1940 onder. A. den Doolaard en Johan Fabricius vluchtten in datzelfde jaar in de hoop Engeland te bereiken. Vermoedelijk worden de beste verhalen over deze onwerkelijke maanden in isolatie straks niet geschreven door de mensen die nu achter hun laptop zitten, maar door degenen die de overbevolkte IC’s leiden, die onder tijdsdruk extra veel mondkapjes moeten produceren of testen.