De tekenaars van de versjes van Annie M.G. Schmidt
(Lees hier de eerste en tweede brief van Alma aan Annie)
Amsterdam, maandagmiddag
Hallo Annie,
Abeltje is niet uw debuut, dat weet ik. Maar dat zelfs de poëziebundel En wat dan nog? uit 1950 niet uw daadwerkelijke debuut is, dat wist ik niet. Op dinsdagmiddag 30 januari in 1934 schrijft u aan uw moeder over uw eerste fictionele boek. Op de bibliotheek moet u werk catalogiseren, soms wel boeken die dateren van vóór 1600. Om die op te zoeken hebt u verschillende bibliotheken in Nederland afgereisd. U schrijft:
Een boek had ik heelemaal niet kunnen vinden, hoe ik ook zocht. En toen heb ik er maar een gefingeerd. Schrijver en titel, jaartal en uitgever, alles was verzonnen.
U hoopte dat uw baas hier overheen zou lezen. Helaas.
En nu vond hij dat zoo’n prachtig voorbeeld, dat hij me vroeg of ik het boek eens mee wou brengen. Ik schrok me natuurlijk lam en zei: ’t spijt me mijnheer Greve, maar dat boek heb ik thuis in Zeeland gevonden en dat heb ik niet hier.
Met uw talent had u de heer Greve weten te treffen.
Maar als hij ooit merkt dat het boek niet bestaat ben ik natuurlijk de pisang. Vind je ’t geen mop?
Zeer zeker. Uw eerste boek is ontstaan uit een leugen om bestwil. Uw baas werd zo gegrepen door de titel en de omschrijving dat hij het wilde lezen. Nu wil ik natuurlijk weten wat die waren. Staat dat nog ergens? Herinnert u het zich? Ik ben benieuwd, mijnheer Greve was benieuwd. De enige twee, samen met uw moeder, die ervan wisten. In feite was uw eerste boek al een daverend succes. Mag ik wereldkundig maken dat Annie M.G. Schmidt al in 1934 is gedebuteerd?
Het is niet uw enige geheim.
Zeg weet je wel dat ik je vertelde van dat gedicht dat ik gemaakt heb op die advertentie van die zeeman. […] En nu krijgen we antwoord, een aardig briefje uit Curaçao van de gezagvoerder van […] Juanita. Hij schreef: hij had meer dan 200 brieven van allerlei aardige meisjes gehad en vond het heel moeilijk daaruit een keus te maken. Hij vond het gedicht erg aardig en zond een kiekje erbij van zijn schip (een klein vrachtbootje) met ook een gedichtje er achter op. Hij heet Jan Geyll. […] Maar niet vertellen, hoor! Aan niemand!
Met terugwerkende kracht was u een heel goede kandidaat voor Boer zoekt vrouw geweest. Of stel dat de zeeman uw brief niet alleen zoals alle 200 andere beantwoord had, maar ook in de ban was geraakt van uw gedicht. Werden de kinderen in Nederland dan voorgelezen uit Vicky & Vibeke, de twee ondeugende scheepsvaartkleuters? Of reisde u dan zorgeloos de wereld over, met de wind in de zeilen, zonder ooit een letter op papier te zetten? Misschien moet ik blij zijn dat Jan Geyll (hoe spreek je dat trouwens uit?) u niet heeft uitgekozen.
Het is haast onmogelijk uw brieven te lezen zonder elke gebeurtenis in het licht van uw boeken te bekijken. Al lijken het gefingeerde boek en het gedicht aan de zeeman misschien triviaal, dit zijn toch duidelijk uw eerste stappen richting het schrijverschap. Uw geloofwaardigheid als bibliothecaresse gaat erop achteruit, maar uw vindingrijkheid gaat er juist op vooruit. Ik heb geprobeerd Jan Geyll op te sporen, dat gaat nu makkelijker dan vroeger, maar toch is hij niet te vinden. U daarentegen bent overal.
Liefs,
Alma