‘Beste mevrouw Schmidt, kunt u geen nieuw verhaal maken of is dat te moeilijk?’
(Lees hier de eerste brief en de derde brief van Alma aan Annie)
Amsterdam, donderdagmiddag
Dag Annie,
Ik heb een ijsje gegeten. Bijna elke druppel die er vanaf smolt, heb ik opgelikt. Niets is op de grond terechtgekomen, misschien een paar vlekken op mijn jas, verder niet. Bovendien mag knoeien, als ik iets van Floddertje heb geleerd is het dat. Dus ik heb doorgelezen. Prinses Beatrix is net geboren.
De scholen gingen allemaal uit en de kinderen buitelden over elkaar heen van plezier. Overal vlaggen natuurlijk in minimum van tijd. Wij kregen onmiddellijk vrij en ik ben met Els naar de Dam gegaan waar juist 3 herauten in antieke kleding op paarden de mare kwamen verkondigen. Honderden menschen op de Dam zongen toen lang zal ze leven en Wilhelmus alles door elkaar en iedereen was gek.
Zo zie ik het inderdaad voor me. Een menigte weldenkende mensen die wanneer er een kind wordt geboren dat toevallig uit de buik van de koningin floept, hysterisch wordt. Zelfs u raakt ervan onder de indruk. Als het om het koningshuis gaat, heeft u gelijk: iedereen was gek. Ook ik had die dag graag naast u gezeten, terwijl u me snode opmerkingen toefluisterde. Misschien net wat brutaler dan u in de brief aan uw moeder durfde te schrijven. Ik had gegniffeld achter mijn oranje tompoes. We hadden samen op zoek kunnen gaan naar roze muisjes, u schreef dat die overal uitverkocht waren. Ik kan me niet herinneren dat ik erop stond beschuit met muisjes te eten op de geboortedag van Amalia. En ook al ben ik verre van koningsgezind, ik heb er met terugwerkende kracht toch zin in.
Voor nu laat ik het prinsesje even, met uw toestemming, de gekte is na 78 jaar wel wat gaan liggen. Ik wil het hebben over de boeken die u las. De Nederlandsche poëzie in honderd verzen samengesteld door Dick Coster, u droeg het altijd met u mee in de trein op weg naar huis. Verder raadde u uw moeder aan Vierhonderd millioen klanten van Carl Crow te lezen, ‘erg geestig en aardig’.
Over kinderboeken bent u minder te spreken. Bij de bibliotheek volgt u een cursus waarvoor u 5 kinderboeken moet lezen, ‘verschrikkelijk is dat, ik ben aan ’t eerste begonnen maar kots ervan.’ Ik vul waarschijnlijk al te veel in, maar als ik zo’n zin lees, geloof ik dat dat misselijkmakende boek er misschien wel voor heeft gezorgd dat u later zelf kinderboeken bent gaan schrijven, omdat de bestaande uitgaven u lieten braken. Dacht u zelf: dit kan beter? En stonden de katten die u steeds vaker in uw brieven beschrijft model voor een boek als Minoes?
De kat van Juffr. Bok is een kreng en heeft me gebeten. Zoo’n loeder.
U ziet ze niet als dieren, u geeft ze menselijke kwaliteiten.
Er zijn drie poezen op de leeszaal, een echtpaar en een oude wijze. ’t Is wel leuk, alleen val je ieder oogenblik over de kattenbakken die kwistig over de heele leeszaal staan verspreid.
Gelijk zie ik die leeszaal voor me, een kleine stad van katten die stilletjes in die mensenwereld leven, alleen u heeft oog voor hun onderlinge relaties en irritaties. Niet alleen katten geeft u menselijke emoties, ook honden worden op gelijke voet gesteld.
Voor Ponto is een lus aan de huiskamerdeur gemaakt. Daar steekt hij zijn neus in en trekt zoo de deur open. Het is een engel. […] Hij heeft maar een vijand, de poes van Juffr. Bok.
Langzamerhand ontvouwt zich een land van poezenechtparen, nestjes jonge dikke ruwharige terriërs die als broertjes en zusjes aan elkaar klitten en onoplosbare vetes tussen de kat van Juffr. Bok en Ponto de hond. Ik geloof dat u in deze brieven, waarvan u er minimaal twee per week schreef, uw stem aan het vinden bent. Mede dankzij de kinderboeken waar u zo van moest kotsen.
Liefs,
Alma