Direct naar de sporen
Terug naar start Terug naar start

Spoorzoeken in het archief

Waarom kennen we nog wel een Slauerhoff of Couperus, maar niet Til Brugman of Margo Scharten-Antink? Ook hun nalatenschap ligt keurig opgeborgen in het Literatuurmuseum, maar zonder concrete aanleiding gaat niemand er meer naar op zoek. Tot nu.

Lees meer over het archief
Achtergrond

The making of

Elli

Archiefonderzoek saai? Integendeel, het kan verslavend zijn. Daal met KNAW-onderzoeker Elli Bleeker af in het archief van het Literatuurmuseum en volg haar in de sporen van vergeten schrijverslevens.

Het Literatuurmuseum draagt zorg voor de nalatenschap van Nederlandse auteurs en is bijgevolg een van de belangrijkste bewakers van ons literair erfgoed. Aan de deur hanteert het museum een ruimhartig toelatingsbeleid, waarbij het hebben van literair succes geen sluitende voorwaarde is. We kunnen nu immers niet voorspellen of een schrijver honderd jaar later opeens toch populair wordt; better safe than sorry

Het archief van het museum vormt aldus een paradijs van vergeten boeken en vervlogen schrijverslevens. Dit paradijs beslaat zo’n zes kilometer aan objecten en documenten, een imponerend getal, hoewel het moeilijk is om je een voorstelling bij het archief te maken. Zes kilometer aan lange, onderaardse gangen? Of een imposant pantheon van zes kilometer omtrek, tot aan de nok gevuld met boekenkasten? 

Voor de meeste onderzoekers blijft dit een mysterie, zij zijn voor het inzien van stukken aangewezen op de studiezaal. Slechts enkelingen is het gegund om zelf af te dalen in het archief. Met een speciale lift zak je af naar – inderdaad – een donkere bunker waarin je bij binnenkomst nog net de contouren van lange rijen kasten kunt onderscheiden. Als je het licht aandoet duurt het even voordat de tl-buizen zijn opgewarmd. Na een paar keer knipperen springen ze aan en verlichten ze zorgvuldig opgestapelde archiefdozen en uitgestrekte rijen beweegbare kasten.

Hier en daar staat een oude computer; in de hoek een eenarmige bandiet die zo is verbouwd dat je er poëziefragmenten mee kunt genereren. Het depot bevat tal van bijzondere items waar het hart van menig literatuurliefhebber sneller van gaat kloppen: de oude iMac van Joost Zwagerman, de regenjas van Remco Campert, de hoge hoed van Lodewijk van Deyssel, de typemachine van Gerrit Achterberg, enzovoort. In de schaduwen ontwaar je een lange reeks schrijversportretten die de Nationale Schrijversgalerij in de tentoonstellingsruimte niet hebben gehaald. Meer lugubere ‘portretten’ zijn er ook: in de kasten liggen dodenmaskers van schrijvers uit vroegere eeuwen. Kijken naar zo’n verstild gelaat is even intiem als vervreemdend. 

De hoge hoed van Lodewijk van Deyssel

In het archief dringt tot je door dat je maar een fractie van het Nederlandse literaire landschap kent. De oudste bewoner van het archief is een brief uit 1620; tussen ons en dat document ligt vierhonderd jaar literatuurgeschiedenis. Een geschiedenis die tastbaar wordt in de objecten, maar bovenal in de grote hoeveelheid teksten. Archiefkasten vol met genummerde lades; in iedere lade meerdere mappen met documenten. Het zijn stijloefeningen, probeersels, foto’s, brieven, dagboeken, handschriften, definitieve versies of gecorrigeerde typoscripten. Het zijn bewijzen van (zelf)censuur of (zelf)promotie, getuigenissen van onwaarschijnlijke schrijversvriendschappen en originele inspiratiebronnen. Het zijn papieren sporen van schrijverslevens.

De onderzoeker van deze sporen moet zich voorbereiden op een verscheidenheid aan emoties: geestdrift over een vondst, verwarring door elkaar tegensprekende bronnen, frustratie als een spoor doodloopt. Archiefonderzoek saai? Het kan verslavend zijn. Als een ware Sherlock Holmes probeer je de puzzel van het verleden te reconstrueren; je volgt een veelbelovend spoor dat zich steeds verder lijkt te vertakken om soms uiteindelijk dood te lopen. Maar ook doodlopende sporen kunnen iets opleveren, zoals de gepassioneerde liefdesbrieven van een jonge Corneille aan ene Tilly, die met het archief van Til Brugman waren meegekomen.

Onbewust vorm je je al snel een beeld van de schrijver in kwestie, tot je weer iets tegenkomt waardoor je dat moet bijstellen. Tussen Margo Scharten-Antinks hoogdravend historisch onderzoek naar Italiaanse renaissancistische schilders bevindt zich een kookschrift waarin ze haar favoriete recept van chocoladekoekjes noteert. Net wanneer je Carel Schartens vele klaag- en bedelbrieven zat begint te worden, vind je een tedere kattebel aan zijn geliefde Margo. Er bestaan genoeg sporen van de ‘strijd op leven en dood’ die Til Brugman naar eigen zeggen voerde met de uitgevers, maar ze onderhield tevens een levendige en liefdevolle correspondentie met haar vrienden Leo en Maaike Braat. Evenveel liefde spreekt uit het diepgravend onderzoek dat Fré Dommisse deed naar Clare Lennart, een door haar bewonderde auteur over wie ze een biografie schreef.

Onderzoeker Elli Bleeker in het archief van het Literatuurmuseum

Je onderzoeksobjecten blijken gelaagd, gecompliceerd, trots, gepassioneerd en onhandig. Als er iets is wat je leert is het dat schrijvers, ongeacht hun positie of de tijd waarin ze leefden, bovenal mensen zijn. 

Wroetend in hun privéleven voel je je soms een veredelde paparazzo. Dagboeken, (liefdes)brieven en foto’s bieden je een intiem kijkje in een persoonlijke geschiedenis, maar het is alsof je door een kapotte verrekijker tuurt: zodra je één detail scherp krijgt, vervaagt de rest. Als je langs de archiefkasten loopt, hoop je dat het opgeslagen papier zijn geheimen snel zal prijsgeven. Niets is minder waar. Uit een doos ongesorteerd archiefmateriaal stijgt een kakofonie van stemmen op die elkaar overtreffen of tegenspreken.

Het is onmogelijk om de veelheid en diversiteit van de archieven eer aan te doen: er zijn zoveel paden die door het materiaal lopen, zoveel manieren om de documenten met elkaar in verband te brengen. We kunnen enkele stemmen wel een podium geven, en de verhalen die ze vertellen een kader.

Volg Elli op haar speurtocht door het archief

Colofon

Tekst: Elli Bleeker (onderzoeker KNAW Humanities Cluster)

Redactie: Jennie Barbier, Jef van Gool, Nadine van Maanen, Bertram Mourits

Eindredactie: Aafke van Hoof

Video: Eva van Pelt
Foto’s van de archiefstukken: Michiel Spijkers

 

Elli Bleeker bedankt Corina Koolen voor de inspirerende gesprekken en samenwerking, zonder welke dit verhaal niet had kunnen ontkiemen.

Lees meer over de ontdekkingen
Inleiding

Literair succes en vergetelheid

I

n een map in het Literatuurmuseum ligt een uitgetypt kladbriefje uit de jaren veertig van de vorige eeuw. Het stelt het literaire landschap van Nederland voor als een museum: ‘Vanmiddag gaan wij met groote stappen van het een naar het ander. Groote zalen slaan wij over – maar ze zíjn er, als wij dat altijd maar goed beseffen. Er is vanmiddag geen tijd om lang bij een bepaalde periode stil te staan, wij moeten “opschieten”, maar ’t is de bedoeling om toch eens te kijken hoe veelzijdig de Nedederlandsche literatuur wel is.’

En als we nog wat beter rondkijken, zo stelt de auteur van dit stukje, ‘ontdekken wij [misschien] wel eens iets dat wij ons geheele verdere leven mee nemen en onthouden wij woorden die ons zoo af en toe in de herinnering komen en die ons dan gelukkig kunnen maken.’

Fré Dommisse over het literaire landschap van Nederland als een museum
Fré Dommisse over het literaire landschap van Nederland als een museum

De tekst is met een profetische blik geschreven door kunsthandelaar en schrijver Fré Dommisse (1900-1971), die ondanks enkele goed ontvangen werken al snel van het literaire toneel verdween. Nu deelt ze het lot van duizenden andere vergeten Nederlandse schrijvers. Hun nalatenschap ligt keurig opgeborgen in het grote depot van het museum, maar de kans dat iemand het zomaar nog eens tegenkomt is gering: zonder aanmoediging of aanleiding gaat niemand ernaar op zoek.

Dit verhaal wil zo’n aanleiding bieden. In een tijd dat we luisteren naar gemarginaliseerde stemmen is het zaak om de literaire canon opnieuw te bekijken, te bevragen en aan te vullen. Misschien ontdekken we iets wat, zoals Dommisse schrijft, ‘wij als ons bezit ons geheele verdere leven mee nemen en onthouden wij woorden die ons zoo af en toe in de herinnering komen en die ons dan gelukkig kunnen maken’.

Als we de canon links laten liggen en kiezen voor de minder begaanbare of haast vergeten zijpaden van de Nederlandstalige literatuur, zien we eens te meer hoe breed, divers en rijk onze literatuurgeschiedenis is.

De mogelijkheden tot zo’n verkenning worden binnenkort flink uitgebreid: dankzij een financiële impuls van het nationale Metamorfoze-programma kan het Literatuurmuseum de komende jaren de archieven van schrijvers uit de periode 1880-1960 digitaliseren. De enorme hoeveelheid archiefmateriaal die bij deze gelegenheid digitaal beschikbaar wordt, biedt ons uitgelezen kansen om niet alleen onze literaire kopstukken te onderzoeken, maar om een breder en levendiger beeld te krijgen van het literaire veld. Ik richt me op vier schrijvers die niet in ons collectief geheugen zijn verankerd, maar wier leven en werk daarom niet minder interessant zijn: het echtpaar Carel Scharten en Margo Scharten-Antink, Til Brugman en Fré Dommisse.

Alle vier zijn tot het eind van hun leven actief geweest in de literaire wereld, maar met wisselend succes. Til Brugman had nauwe banden met de Europese avant-gardistische kunstenaarsscène, waaronder De Stijl-groep, maar kreeg ondanks deze sterke uitgangspositie nooit echt voet aan de grond. De Scharten-Antinks daarentegen waren de eerste bestsellerauteurs in Nederland, maar raakten na de oorlog uit de gratie en zijn nu nagenoeg vergeten. Fré Dommisse, tot slot, begon veelbelovend met een essayistische benadering van haar eigen psychiatrische geschiedenis, maar brak – ondanks of vanwege dit omstreden thema – nooit echt door. Ieder op zijn eigen manier belichten deze auteurs aspecten van het literaire milieu en de kunstwereld, de verspreiding van ideeën, de samenwerking tussen uitgever en schrijver, de (veranderende) tijdgeest.

Met de woorden van Dommisse in het achterhoofd ga ik de archieven in. Op zoek naar de verhalen die het waard zijn om verteld te worden, ondanks het feit dat – of juist omdat – de schrijver in kwestie zich bevindt in de marge van de literaire orde.

De weinige achtergrondinformatie die ik van de auteurs heb roept al tal van vragen op. Maakte Til Brugman echt deel uit van De Stijl en zo ja, waarom wordt ze nergens vermeld? Haar oeuvre is zo divers – klankgedichten, kinderboeken, absurdistische verhalen, novelles en zelfs een historisch onderzoek naar katten – dat ik me moeilijk een voorstelling kan maken van de persoon die achter deze naam schuilgaat. Fré Dommisse, daarentegen, lijkt zich bijna volledig op één onderwerp te hebben gericht: de psychiatrische zorg. Wat zijn haar beweegredenen? Hoe werd zo’n controversieel onderwerp indertijd ontvangen en beoordeeld? En hoe kan een beroemd en succesvol schrijversechtpaar volledig van het toneel verdwijnen? Ik vermoed dat een verkenning van hun archieven slechts tot meer raadsels zal leiden, maar vraag in het Literatuurmuseum het materiaal van en over deze auteurs op.

De mappen waarin de archivalia worden bewaard zijn van zuurvrij papier om te voorkomen dat hun inhoud wordt aangetast. Ze bevatten handschriften, typoscripten, aantekeningen en brieven, geordend op onderwerp of correspondent. Er zijn ook dozen met ongesorteerd materiaal, tot de rand toe gevuld met meer brieven, aantekeningenboekjes, foto’s, ansichtkaarten, uitgeschreven lezingen, aankondigingen van lezingen, Franse en Italiaanse identiteitskaarten…

Vier schrijverslevens, teruggebracht tot onsamenhangende papieren sporen. Waar te beginnen?

Ga verder naar de sporen
Leer meer over het archief