Er was eens een prinses genaamd Jasmin. Ze was prachtig om te zien – een echte vamp – en ze woonde in een paleis dat zo groot was dat ze haar persoonlijke doel van 10.000 stappen per dag makkelijk zou halen als ze zelf naar de keuken zou lopen voor ice-tea. Maar Jasmin liep niet zelf, al gaf ze de stappenteller aan haar bedienden mee.
De prinses werd door een klein leger lakeien op haar wenken bediend. 'Ja, uwe hoogheid! Natuurlijk, uwe heerlijkheid!' Maar het bevredigde haar niet dat haar lakeien voor haar bogen: die miezerige stumperds, zeker, die betaald werden om haar voeten te kussen en met een uitgewrongen stemmetje te flemen! Moest ze het daarvan hebben? De prinses wenste zich iemand die ze kon bewonderen en die toch voor haar boog. Diep voor haar boog!
Op een avond waarop de vollemaan, de ice-tea en de bediendes haar de keel uit kwamen, slingerde ze haar weeklacht naar de sterren.
Dit zou geen sprookje zijn als ze niet direct gebeld werd door een vriendin die haar de laatste roddels vertelde. De vriendin sprak over Aladdin, een mooie jongen en een succesvolle social climber over wie het gerucht ging dat hij een tamp had van magische proportie. Uit verveling en nieuwsgierigheid stuurde Jasmin hem een foto van haar billen, en wachtte af.
Van de geruchten bleek niets gelogen: Aladdin, die zich prompt aan haar paleisdeur meldde, bezat inderdaad een wonderbaarlijke tamp. Prachtig gevormd en zo lang als haar onderarm. Een tamp die stuiterde als ze hem aanhaalde. En wanneer de prinses erover wreef, bruiste er een witte geest tevoorschijn en zei Aladdin: ik doe alles wat je zegt! Alles wat je maar wilt! Liefje, doe een wens en ik vervul hem. Laat me je vervullen, laat me je vullen.