De in brons gegoten zinnen van Maurice Gilliams, de kleine Proust van Antwerpen

Schrijver en dichter Maurice Gilliams was beroemd en veelbekroond in zijn tijd. Zijn roman Elias of het gevecht met de nachtegalen heeft inmiddels canonieke status, maar waar ging dit beroemde werk met de intrigerende titel nu weer over? 

 

Amper veertig jaar na zijn dood lijkt Maurice Gilliams (1900-1982) verbannen naar de boekenkasten van enkele fervente adepten, maar deze schrijver en dichter was wel degelijk beroemd en veelbekroond in zijn tijd. De Constantijn Huygens-prijs, de Driejaarlijkse Staatsprijs, de Prijs der Nederlandse Letteren, deze Antwerpse dandy had ze aan het eind van zijn leven allemaal op zijn sierschouw staan. En dat terwijl zijn literaire productie uiterst beperkt was. Een handvol dichtbundels, essays, enkele cahiers met herinneringenproza en twee romans, meer verscheen er niet. 


Maar een van die twee romans was wel Elias of het gevecht met de nachtegalen (1936). Dit boek heeft inmiddels canonieke status (in de Literaire Canon 2022 stond het nog op plaats 98) en het Literatuurmuseum bezit er een vroeg typoscript van. Maar waar ging dit beroemde boek met de intrigerende titel nu weer over?

 

Maurice Gilliams 1937. Foto Michel Claasen, collectie Literatuurmuseum

 

In Elias of het gevecht met de nachtegalen vertelt Gilliams het verhaal van Elias Lasalle, een twaalfjarige jongen die opgroeit op een landgoed in de Vlaamse Kempen. In die idyllische, overbeschermende omgeving heeft Elias alle tijd om zich over te geven aan de subtiele fluctuaties van zijn gemoedsleven. De jongen is overgevoelig en behept met een haast ziekelijke verbeelding, die nog aangewakkerd wordt door zijn excentrieke tantes. Beiden wonen, net als zijn grootmoeder, ook in de microkosmos van het kasteel, waar in de schuren de ‘amberen geur van stro’ hangt en ‘broeinesten van heesterhout’ het domein omzomen. Het gewoel van de buitenwereld is ver weg; hoogstens het verre geluid van de spoorweg herinnert aan de moderniteit. 


In geraffineerde, zintuiglijke taal beschrijft Gilliams hoe Elias zich in deze cocon verlustigt in kleine huiskamerdrama’s, in de pracht van de omliggende natuur, maar bovenal in zijn niet-aflatende psychologische zelfonderzoek. Deze typisch decadente hoofdfiguur is zich maar al te bewust van zijn eigen aard:

 

Voor het onbekende aan mensen, dieren en zaken koester ik een ziekelijke wetenshonger, en mijn verbeelding schenkt aan alles een overdreven betekenis, waar ik mij meestal voor schaam om er openlijk van te vertellen.

 

‘Wanneer Aloysius ons hart verontrust, hangen we in de werkelijkheid ondersteboven als betoverde apen’ 

 

Zijn grote held is zijn vier jaar oudere neef Aloysius, die voorkomt in de beroemde openingszin van het boek: ‘Wanneer Aloysius ons hart verontrust, hangen we in de werkelijkheid ondersteboven als betoverde apen.’ Met hem onderneemt Elias zwerftochten over het landgoed en voedt hij de heimwee die hij hier later om zal voelen. Zo bedenkt hij:

 

Doch als ik mijn voet verzet springt onmiddellijk het besef in mij wakker: Elias, ge kunt uw voet herhaaldelijk op dezelfde plaats, in dezelfde houding neerzetten; het zal de twééde, de dérde, de víerde keer zijn, maar telkens wordt het de herhaling van die eerste onvoorziene, van die eerste onherroepelijk voorbije keer. Ik zou Aloysius willen aanraken om de weemoed in mij te stillen.

 

Dit heimwee wordt des te groter wanneer Aloysius naar de kostschool vertrekt en Elias met zijn theatrale tantes achterblijft. Hij verliest zich nog meer in mijmerijen, observaties en poëtische dooltochten, tot het aan het eind van de roman zijn beurt is: Elias moet het paradijs verlaten. De kostschool in de stad wenkt, en daarmee de banaliteit van de volwassen wereld.

 

Zo eindigt dit beroemde coming-of-ageverhaal, dat het uiteraard niet van de uitgewerkte plotlijnen moet hebben. Alles draait om Gilliams’ subtiele opmerkingsgave, zijn ragfijne psychologische tekening van een eenzaam, oververfijnd jongetje, en bovenal om de stijl. Elias of het gevecht met de nachtegalen is dan ook in de eerste plaats een taalkunstwerk, geschoeid op zwartromantische leest. Als een late symbolist maakt Gilliams in feite een boek over niets, waarin louter de schoonheid en de facet per facet beschreven herinneringen en subjectieve gewaarwordingen de hoofdrol spelen. Al deze elementen, in combinatie met als in brons gegoten zinnen, riepen destijds meteen de vergelijking met Proust op.


Die rol van aristocratische estheet liet Gilliams zich overigens welgevallen. Hij poseerde steeds vaker in driedelig pak met wandelstok en hij, in werkelijkheid de zoon van een drukker, verzon zelfs een adellijk verleden om het plaatje compleet te maken. Voortaan was hij de volmaakte dandy die slechts mondjesmaat zijn precieuze geschriften op de wereld losliet. Hoe kan het ook anders, zou je denken, want die zelfmystificatie sluit naadloos aan bij het boek, waarin Elias zich telkens op sleeptouw laat nemen door zijn eigen overontwikkelde verbeelding. ‘Madame Bovary, c’est moi,’ zei Flaubert, en hetzelfde kan gezegd worden van Gilliams en zijn Elias.

 

Het derde hoofdstuk van Elias of het gevecht met de nachtegalen door Maurice Gilliams. Collectie Literatuurmuseum

 

Ongetwijfeld speelde die image building ook een rol bij Gilliams’ radicale besluit om, zeven jaar na verschijning, het oorspronkelijke tweede deel van zijn boek te amputeren. In dat tweede ‘cahier’ volgen we de volwassen Elias die als architect een nieuwbouwwijk uit de grond stampt op de Antwerpse Linkeroever. Innerlijk is hij echter nog steeds dezelfde zenuwzieke ziel, wars van alle nieuwerwetsheden. Dit deel eindigt nog symbolischer dan het eerste: Elias pleegt zelfmoord door zich, tijdens het volksfeest voor de oplevering van de nieuwbouwwijk, op te sluiten in een transformatorhuisje. Letterlijk geveld door de moderne techniek.

 

De estheet Gilliams is immers altijd op zoek naar perfectie, en daarvoor moet desnoods een heel boekdeel sneuvelen


Dit slotdeel, dat stilistisch minder is van kwaliteit, wordt door Gilliams vanaf 1943 geweerd. De overgang was ook best ruw, en in de volwassen Elias vinden we te weinig terug van de oorspronkelijke jongen. Gilliams heeft in de zeven jaar tussen verschijning en wegsnijden van het tweede deel wel geprobeerd om dat tekstgedeelte te herwerken, maar zonder tot een bevredigend resultaat te komen. Ook op dat vlak was Gilliams trouwens proustiaans: hij herschreef zijn teksten eindeloos. Geen van de twaalf drukken van Elias of het gevecht met de nachtegalen die tijdens zijn leven verschenen, was hetzelfde. En ook tussen het typoscript in het Literatuurmuseum en de corresponderende druk zie je de vele kleine wijzigingen. De estheet Gilliams is immers altijd op zoek naar perfectie, en daarvoor moet desnoods een heel boekdeel sneuvelen. Alleen het beste mocht de buitenwereld in.

 

En dat beste is ongetwijfeld Elias of het gevecht met de nachtegalen. Deze klassieker verdient herontdekking, net als geheugenkunstenaar Gilliams zelf. Op dat vlak heeft Annette Portegies met haar bejubelde biografieWeerspiegeld in een waterglas. Maurice Gilliams 1900-1982 alvast een mooie aanzet gegeven. Want precies in een wereld waarin de politiek al even dominant aanwezig lijkt als bij de verschijning van het boek in de jaren dertig, is het nodig om naar binnen te kijken. Al was het maar om onze eigen gevoelige kinderziel van onder het stof te halen.

 

Bekijk hier het typoscript van het derde hoofdstuk van Elias of het gevecht met de nachtegalen uit de collectie van het Literatuurmuseum