De poëzie van Boutens: ‘Dit is geen droom, maar meer dan wakker zijn’

P.C. Boutens (1870-1943) is een van onze klassieke dichters. Zijn werk geldt als moeilijk en ontoegankelijk. Alleen al daarom is het goed dat er nu een nieuwe bloemlezing uit zijn werk is verschenen, Glanzende geheimenis, waardoor een groter publiek kennis kan maken met zijn gedichten.

 

In 1914 maakte de beeldend kunstenaar en schilder Willem van Konijnenburg een portret van Boutens, die toen 44 jaar was. Het is een schilderij, dat in bezit is van het Literatuurmuseum, in donkere tinten, de linkerhand van de dichter ligt over zijn rechterpols in een klassieke pose. Boutens zit als het ware ingeklemd tussen twee zware houten armleuningen, maar wat het meest opvalt is de blik van de dichter die weemoedig en melancholiek is, terwijl op veel foto’s uit die tijd Boutens fel en haast valkachtig scherp de lens in kijkt. Het is alsof Van Konijnenburg hem in zichzelf gekeerd, denkend wilde vastleggen. Dat staat haaks op een opmerking van Annie Salomons in haar Herinneringen: ‘Hij was boeiend en oorspronkelijk, een gedrevene, een bezetene.’ 

 

 

P.C. Boutens door Willem A. van Konijnenburg, 1914. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

Bekijk alle portretten van P.C. Boutens in de online Schrijversgalerij

Bekijk meer

Wie nu het vroege werk leest van Boutens, zoals Verzen (1898), Praeludiën (1902), Naenia (1903) en Sonnetten (1907), gepubliceerd voordat Van Konijnenburg hem portretteerde, ziet dat zijn weergave als denkende dichter zo gek nog niet is. Boutens, die classicus was en promoveerde op de Griekse dichter Aristophanes (446-386 v.Chr.), richtte zich in zijn poëzie op zijn innerlijke leven. Vaak worden de ogen gesloten en focust de dichter, geheel volgens de leer van Plato die voor hem uiterst belangrijk was, niet op de dagelijkse realiteit maar op een hogere, haast onbereikbare wereld aan de andere zijde van de dood. Marco Goud, die een biografie over Boutens voorbereidt, noemde dat eens ‘een zoektocht van een eenzaam ik, naar een goddelijk u’. Het hele oeuvre van Boutens is vervuld van een hevig verlangen naar een onkenbare wereld die hij op aarde niet kan vinden. 

 

Ik heb mijn weg moeten gaan. Ik heb altijd geleefd in die hoogere, duurzame wereld, die achter ons armzalig menschenbestaan is. Ik heb mijn gaven niet altijd gewaardeerd. Mijn perceptievermogen heeft mij dikwijls gehinderd het gemakkelijke gewone aardse leven van de menigte te leiden en mijn aanvoelingsvermogen heeft mij te veel onthuld in de werkelijkheid, wat andere ontgaat.

 

Vaak heeft Boutens deze levensopvatting in zijn gedichten verwoord, zoals in ‘Laatste zomerdag’ uit de bundel Vergeten liedjes (1909). De laatste twee strofen luiden: 

 

Als verwaasde glanzen dalen 

Door de sidderende luchten 

Vlakker al die breede vluchten 

Van verzilverd gouden stralen, 

Tot de glans in gloed ontblaakt 

Waar hij zomers peluw raakt… 

 

Mogen liefdes gouden uren 

Die uw oogen zijn vergeten 

Tot een glansch van hemelsch weten, 

Zoo uw witte peluw vuren, 

Ziel mijn ziel, waar uw gezicht 

In zijn laatste glimlach ligt! 

 

Van Konijnenburg (1868-1943) kon zich heel goed vinden in de opvattingen van Boutens. Zelf schreef hij: ‘Kunst moet een symbool zijn van het goddelijke, dat wat wij bewonderen, van hetgeen ons met liefde vervult. Ethiek en aesthetiek bouwen de kunst. In den geest zijn ze samen één.’ Schilder en dichter hadden meer gemeen. Ze hadden zich in Den Haag gevestigd, maar hadden een provinciale achtergrond. Boutens een Zeeuwse (zijn gedichten over z’n geboortegrond behoren tot de mooiste en meest aansprekende) en Van Konijnenburg had een Limburgse achtergrond. Beiden namen op een welhaast aristocratische manier deel aan het sociëteitsleven van de residentie (De Witte!) en vielen op door hun krachtige uitspraken en dandy-achtige kledij. Beiden lieten zich voor een groot deel onderhouden door mecenassen en genoten van luisterrijke diners waar zij de spraakmakers waren tot enthousiasme van de disgenoten.  

 

Toch had Boutens ook een directe, maatschappelijke kant, vrienden zeiden wel eens dat hij ook bankdirecteur had kunnen zijn, zo listig wist hij aan geld te komen en dat ook te besteden. Hij was van 1918 tot aan zijn dood voorzitter van de in 1905 opgerichte Vereniging van Letterkundigen, richtte in 1923 het Nederlandse P.E.N.-centrum op. Enkele jaren daarvoor was hij de drijvende kracht achter het Willem Kloosfonds voor noodlijdende schrijvers. Om dat Fonds te ‘redden’ werd hij, evenals Van Konijnenburg, lid van de Kultuurkamer. Dat is hem aan het eind van zijn leven zeer kwalijk genomen. 

 

Om de vriendschap tussen dichter en schilder literair en picturaal te onderstrepen verscheen in 1933 de bundel Achttien verzen bij werken van W.A. van Konijnenburg. In de collectie van het Literatuurmuseum bevindt zich een door Boutens gecorrigeerde drukproef van deze bundel, waarvan evenals van veel van zijn andere werk buiten een handelseditie, een fraaie luxe uitgave verscheen. Al meteen het eerste gedicht ‘Droom en werkelijkheid’ verraadt de gedeelde thematiek van de kunstenaars: 

 

Dit is geen droom, maar meer dan wakker zijn. 

En heel alleen ben ik ontwaakt 

Tot dit festijn, 

Van al beminden eenzaam en verzaakt! 

Wie proeft, en wie doorsmaakt 

Het kostlijkst brood, den eêlsten wijn, 

Niet eerst door liefste lippen aangeraakt? 

Hoe wint mijn aarde ontslapene vermoeienis 

Kracht om te spijzen aan zoo eeuwger vreugden disch? 

 

Drukproeven van Achttien verzen bij werken van W.A. van Konijnenburg door P.C. Boutens. Collectie Literatuurmuseum

 

Boutens’ woordkeuze, zoals ‘nachtgedekte’, ‘lichtwandlend’, ‘dagehel’; zijn regels die over de bladzijden meanderen; de mystificaties, niet zelden om homoseksuele gevoelens te bedekken, zoals in zijn beroemd geworden Strofen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe (1919) – dat maakt de lectuur van zijn poëzie niet altijd even gemakkelijk. Toch, wie na de in 1993 verschenen bloemlezing Uit den ban van uur en tijd nu de ongeveer dertig gedichten leest die classicus Simon Mulder selecteerde voor Glanzende geheimenis, krijgt een helder beeld van een uniek en samenhangend dichterschap, dat ook nu nog aandacht verdient. 

 


Classicus Simon Mulder stelde Glanzende geheimenis samen en is de drijvende kracht achter meer Boutens-projecten, zoals de podcast Glanzende geheimenis en opvoeringen van Boutens bewerking van de Beatrijs-legende op muziek van Alexander Voormolen in Middelburg, Den Haag en Amsterdam. Bekijk voor meer activiteiten het programma van het Art Nouveau Festijn, dat van 2 t/m 5 september wordt gehouden in Den Haag.

 


 

In zijn laatste bundel Tusschenspelen (1942) staat het gedicht ‘Meisje met dood vogeltje’, gebaseerd op een Vlaams doek uit begin 16de eeuw dat Boutens had gezien in het Brusselse Musée des Beaux-Arts. Het vaak becommentarieerde gedicht (bijvoorbeeld door oud-museumdirecteur Anton Korteweg) is zo intrigerend vanwege het doek dat het beschrijft: is het vogeltje in de handen van het meisje gestorven of heeft zij het dood aangetroffen? En het intrigeert door de voor Boutens heldere, onopgesmukte toon. Hier geen neologismen of vreemde woordsamentrekkingen, nee, zes strofen klare taal. 

 

Het lijkt aan het einde van Boutens’ aards bestaan op een wijze levensles van een al onthechte dichter. 

 

In extenso: 

 

Weet je nog van den anderen keer, 

Van de pijn die onbekend was: 

Hoe diep doorschrijnde ’t eerste zeer 

Toen je aan geen zeer gewend was? 

 

Nu stak opeens een vreemde kou 

Tot heel in je hart je lijf door, 

Die ’t vogeltje dat je troosten wou 

In je bevende vingertjes stijf vroor. 

 

Wij deden ons best met woord en daad… 

Ook ons ging ’t net als het jou ging: 

Een mensch gaat slecht met zichzelf te raad 

Van zijn eersten stap tot zijn trouwring. 

 

Wij werden gewaarschuwd vóor en na 

Tegen leed dat meer dan een traan nam- 

Wij leerden alleen bij eigen schâ 

De dingen waar het op aankwam. 

 

Want leven is overleven, kind: 

Opkomen uit slaap, leed, doodspijn. 

En pas ervaring bate vindt 

Bij ’t even flikkrend noodsein. 

 

Doe maar als had je niets gehoord! 

En leef naar eigen wijsheid. 

Daar is niets erger dan kindermoord 

Op den langen weg naar de grijsheid. 

 

Meisje met dood vogeltje, 16de eeuw. Collectie Koninklijke Musea voor Schone Kunsten te Brussel