Eerst ging het om gewoon een ‘kale heer’, maar kennelijk volstond dat niet: ‘kale’ werd doorgestreept, en daarvoor in de plaats kwam ‘een heer, met blinkend kalen schedel’. Qua betekenis vrijwel hetzelfde, maar nadrukkelijker, nu blinkt de schedel, en voor de kaalheid is een bijzin ingelast. In de regel erna wordt bij nader inzien niet ‘den jongen toerist’ bekoord, wanneer het gaat om de hoofdpersoon, maar ‘de aandacht van den jongen toerist’. Elders is het woordje ‘snel’ toegevoegd, wanneer een vrouw de hoofdpersoon – de toerist – gadeslaat: eerst deed ze dat zonder toelichting, maar blijkbaar moest er meer haast (of de suggestie van spanning) worden aangebracht. Een vergelijkbare wijziging: waar het aanvankelijk ging over ‘wat hij’ – de jonge toerist – ‘gevoeld had’, werd daar in een volgende versie van gemaakt: ‘Wat hem doorshockt had, was een soort diepte-duizeling geweest.’
Weinig is zo intiem als het bekijken van aanpassingen die een schrijver zelf met de pen in zijn handgeschreven tekst heeft aangebracht
Weinig is zo intiem, in elk geval op literair-historisch gebied, als het bekijken van aanpassingen die een schrijver zelf met de pen in zijn handgeschreven tekst heeft aangebracht. Het is persoonlijker dan het lezen van definitief werk: daar is immers vaak externe redactie aan te pas gekomen en zijn alle kleine veranderingen reeds doorgevoerd en dus niet meer te overzien. Zo’n zelfgecorrigeerde tekst, daarentegen, onthult veel over wat een schrijver met zijn werk wil, welke nuances en accenten cruciaal worden geacht, welke thema’s klem moeten krijgen of juist enigszins verhuld worden.
De bovenstaande citaten, afkomstig uit ‘De binocle’, tonen waar het Couperus (1863-1923) in dit verhaal om te doen was. Op wat voor manier hij, zijn eigen werk corrigerend, extra spanning of nadruk probeerde aan te brengen. En ook hoe gedetailleerd hij sleutelde – anders gezegd, hoe volwaardig zijn eerdere versie van ‘De binocle’ al was, hoe belangrijk hij het proces van verfijnen vond.
Er bestaat geen zekerheid over wanneer Couperus ‘De binocle’ schreef. Het verhaal verscheen in 1923, het jaar van zijn overlijden dus, in de verzameling Proza. Eerste bundel (uitgeverij Van Holkema & Warendorf), die volgens Couperus zelf – aldus zijn voorwoord – bestaat uit erg uiteenlopende verhalen met een keer op keer ‘veeltintig karakter’. Drie jaar ervoor werd dezelfde versie van ‘De binocle’ gepubliceerd in de Haagsche Post. Aangenomen wordt dat Couperus het verhaal al ruim daarvoor schreef, rond 1897, toen hij in Dresden woonde. Couperus bracht, doorgaans samen met zijn vrouw Elisabeth Couperus-Baud, veel tijd buiten Nederland door. Het echtpaar verbleef lange tijd in Brussel, Heidelberg en Parijs, woonde in Nederlands-Indië, in Spanje en in Nice. Veel van die plekken kwamen, soms terloops, terug in Couperus’ werk.