Een goed verhaal is niet zomaar klaar: de correcties van Couperus

Thomas Heerma van Voss bekijkt in het Literatuurmuseum een versie van het verhaal ‘De binocle’, door Louis Couperus zelf gecorrigeerd. Hij ontdekt dat Couperus zijn proza benaderde als een dramaturg, om het verhaal voortdurend net een fractie specifieker te maken.

 

Eerst ging het om gewoon een ‘kale heer’, maar kennelijk volstond dat niet: ‘kale’ werd doorgestreept, en daarvoor in de plaats kwam ‘een heer, met blinkend kalen schedel’. Qua betekenis vrijwel hetzelfde, maar nadrukkelijker, nu blinkt de schedel, en voor de kaalheid is een bijzin ingelast. In de regel erna wordt bij nader inzien niet ‘den jongen toerist’ bekoord, wanneer het gaat om de hoofdpersoon, maar ‘de aandacht van den jongen toerist’. Elders is het woordje ‘snel’ toegevoegd, wanneer een vrouw de hoofdpersoon – de toerist – gadeslaat: eerst deed ze dat zonder toelichting, maar blijkbaar moest er meer haast (of de suggestie van spanning) worden aangebracht. Een vergelijkbare wijziging: waar het aanvankelijk ging over ‘wat hij’ – de jonge toerist – ‘gevoeld had’, werd daar in een volgende versie van gemaakt: ‘Wat hem doorshockt had, was een soort diepte-duizeling geweest.’

 

Weinig is zo intiem als het bekijken van aanpassingen die een schrijver zelf met de pen in zijn handgeschreven tekst heeft aangebracht 

 

Weinig is zo intiem, in elk geval op literair-historisch gebied, als het bekijken van aanpassingen die een schrijver zelf met de pen in zijn handgeschreven tekst heeft aangebracht. Het is persoonlijker dan het lezen van definitief werk: daar is immers vaak externe redactie aan te pas gekomen en zijn alle kleine veranderingen reeds doorgevoerd en dus niet meer te overzien. Zo’n zelfgecorrigeerde tekst, daarentegen, onthult veel over wat een schrijver met zijn werk wil, welke nuances en accenten cruciaal worden geacht, welke thema’s klem moeten krijgen of juist enigszins verhuld worden. 

 

De bovenstaande citaten, afkomstig uit ‘De binocle’, tonen waar het Couperus (1863-1923) in dit verhaal om te doen was. Op wat voor manier hij, zijn eigen werk corrigerend, extra spanning of nadruk probeerde aan te brengen. En ook hoe gedetailleerd hij sleutelde – anders gezegd, hoe volwaardig zijn eerdere versie van ‘De binocle’ al was, hoe belangrijk hij het proces van verfijnen vond.

 

Er bestaat geen zekerheid over wanneer Couperus ‘De binocle’ schreef. Het verhaal verscheen in 1923, het jaar van zijn overlijden dus, in de verzameling Proza. Eerste bundel (uitgeverij Van Holkema & Warendorf), die volgens Couperus zelf – aldus zijn voorwoord – bestaat uit erg uiteenlopende verhalen met een keer op keer ‘veeltintig karakter’. Drie jaar ervoor werd dezelfde versie van ‘De binocle’ gepubliceerd in de Haagsche Post. Aangenomen wordt dat Couperus het verhaal al ruim daarvoor schreef, rond 1897, toen hij in Dresden woonde. Couperus bracht, doorgaans samen met zijn vrouw Elisabeth Couperus-Baud, veel tijd buiten Nederland door. Het echtpaar verbleef lange tijd in Brussel, Heidelberg en Parijs, woonde in Nederlands-Indië, in Spanje en in Nice. Veel van die plekken kwamen, soms terloops, terug in Couperus’ werk.

 

Louis Couperus en zijn vrouw Elisabeth Couperus-Baud, aan boord van de ‘Prins der Nederlanden’ op reis naar Nederlands-Indië. Collectie Literatuurmuseum

 

Zo ook Dresden – want daar is de hoofdpersoon uit ‘De binocle’, een jonge Nederlands-Indische journalist, op vakantie. Korte samenvatting van de magisch-realistische geschiedenis die in Dresden plaatsvindt: de journalist – volgens de openingszin ‘een jonge toerist, Indo-Nederlander, een fijne jongen, eenigszins nerveus aangelegd, zeer zachtzinnig trots zijn tropisch bloed’ – gaat naar het majestueuze operagebouw Semperoper. Daar wordt Wagners roemruchte Die Walküre uitgevoerd (eerst stond er Siegfried als titel, later corrigeerde Couperus dat). Om alles beter te kunnen zien koopt hij in een winkeltje, bij iemand met ‘vogelachtige trekken’, een zogeheten binocle, oftewel een knijpbril, een speciaal soort verrekijker. De verkoper staat hem niet aan, met diens ‘onbehagelijke vogeltronie’. Eenmaal bij de opera ziet hij in de zaal een vrouw die ook lijkt op een vogel, en ernaast haar man, wiens kale schedel dus is gaan glimmen. De journalist zit op een balkon en voelt het plotse, amper bedwingbare verlangen om de binocle naar de schedel te gooien. Hij schrikt, beheerst zich, vlucht de zaal uit. Als hij vijf jaar later terugkeert in Dresden, is er weer een uitvoering van Die Walküre. Opnieuw gaat hij erheen. Hij belandt op dezelfde stoel als de vorige keer, ziet dezelfde mensen als toen, krijgt dezelfde binocle aangereikt. En weer is er dat grote, allesoverheersende verlangen. Dit keer gooit hij wel, met dodelijke gevolgen.

 

Het is een bijzonder verhaal, beeldend, indringend, juist omdat het zich niet helemaal laat doorgronden. Het geheel heeft iets weg van een droom, en heeft ook eenzelfde onontkoombaarheid: er wordt niet eindeloos gewikt en gewogen, grote reflecties ontbreken, er zijn amper verwijzingen naar het gewone, dagelijkse leven of de realiteit van die tussenliggende vijf jaren, het verdere leven van de journalist blijft oningevuld. Er zijn alleen die paar scènes te Dresden die de hoofdpersoon ook maar lijken te overkomen, zonder dat hij ergens werkelijk grip op lijkt te hebben.

 

Er zit iets heel deterministisch in deze geschiedenis, wat er ook aan heeft bijgedragen dat ‘De binocle’ populair is geworden in het onderwijs: het verhaal kan makkelijk worden gelezen als voorbeeld van naturalistisch proza. De journalist lijkt zich nergens ook maar even te kunnen verzetten tegen zijn lot. Overigens sluimert er een racistische onderlaag in het verhaal, waarvoor pas de laatste jaren aandacht is gekomen. Rond 1900 werd ‘gemengd bloed’ door velen beschouwd als teken van labiliteit; om die reden beklemtoont Couperus vermoedelijk de gemengde afkomst van zijn hoofdpersoon zo expliciet in het verhaal – hij voegde met krasserig handschrift het woordje ‘indo’ toe aan de beginzin, voor ‘-Nederlander’. De journalist is daar in de opera niet in staat rustig, evenwichtig te blijven zitten, zoals de beschaafde mensen om hem heen wel. 

 

Volgens Louis Couperus word je als romanschrijver geboren

Lees het artikel

Terug naar Couperus’ soms priegelige zelfcorrectie, waarbij opgemerkt dient te worden dat het onduidelijk is om welke versie van ‘De binocle’ dit precies gaat, oftewel: welke versie in het Literatuurmuseum ligt opgeslagen. Het is onbekend hoeveel varianten Couperus van ‘De binocle’ schreef; vaak wordt over hem beweerd dat hij zijn werk (min of meer) in één keer neerpende. In de verantwoording van Proza. Eerste bundel staat vermeld dat er in elk geval meerdere versies van ‘De binocle’ bestonden, en dat er – inderdaad – vooral kleine aanpassingen zijn aangebracht in het ‘kopijhandschrift’. Er bestaat nog een moeilijk leesbare, slechts gedeeltelijk in het Literatuurmuseum opgeslagen kladversie van het verhaal, waarin Couperus zijn tekst grondiger bewerkte en duidelijk nog niet aan finetunen toekwam: door halve en hele alinea’s heeft hij hier strepen gezet. Waar de ontbrekende pagina’s zijn is onbekend.

 

Alle aanpassingen die Couperus aanbracht zijn verbeteringen

 

Wat de volledige zelfgecorrigeerde versie van ‘De binocle’ laat zien, en waarom het ook nu nog boeiend is om na te gaan wat Couperus in zijn proza aanpaste: dit verhaal onderstreept hoezeer hij, als hij de hoofdlijn van zijn verhaal al had afgerond, op details kon blijven letten. En ook: dat er altijd iets te verfijnen valt aan een op zich al overtuigend verhaal. Alle aanpassingen die Couperus aanbracht zijn verbeteringen.

 

Nog enkele voorbeelden van zijn zelfredactie: de hoofdpersoon werd in de openingszin enkel als ‘mensch’ beschreven, later werd dat woord vervangen door ‘toerist’. Eerst vond hij bij het binnengaan van Semperoper ‘spoedig zijn plaats’, later werd dat ‘zijn plaats, op de eerste rij’. Waar hij ‘grijnzend’ knikte, werd dat ‘goedmoedig grijnzend’; eerst dacht hij alleen dat hij iets verkeerd deed, later ‘doorflitste’ die gedachte hem. Het zijn vergelijkbare wijzigingen, toevoegingen op de vierkante centimeter, waarmee Couperus zijn verhaal specifieker en daarmee concreter en levendiger maakte. ‘De binocle’ verandert er niet drastisch door, geen enkele ingreep is een koerswijziging, in dat kader valt juist op hoezeer het fundament van Couperus’ verhaal al stond: er is geen grote handeling of gedachte toegevoegd of juist geschrapt, ook de witregels komen overeen met hoe die in het definitieve verhaal zijn aangebracht. 

Couperus lijkt zijn proza te hebben benaderd als een dramaturg, om het verhaal voortdurend, subtiel, net een fractie specifieker te maken. Waar bijvoorbeeld stond: ‘toen nu zijn oog bij toeval den opticien ontmoette’ werd na het woord ‘toeval’ ‘het uitspiedende van’ ingevoegd: om de man vogelachtiger te maken. De eerstvolgende aanpassing gaat over de bril, het belangrijkste element: aanvankelijk brachten ‘deze glazen’ (van de bril) hem ‘de straat helder voor ogen’, later werd daarvan ‘het straatperspectief’ gemaakt, waarmee het verrekijkerseffect – en het contrast met het vogelperspectief – accent krijgt.

 

Easy reading means hard writing. Het lijkt van toepassing op ‘De binocle’. Couperus droeg dit verhaal lang, vermoedelijk decennia, met zich mee. De veranderingen onthullen welke tonen hij wilde aanbrengen, zonder al te veel in te vullen of concreet te maken. ‘De binocle’ is een hoogtepunt in Couperus’ oeuvre. Ook een goed verhaal is niet zomaar klaar, begreep hij al. Er moest eindeloos gepield worden, genuanceerd en verduidelijkt, tot uiteindelijk alles ten minste eventjes op zijn plek stond. Was getekend, onder aan pagina negen, met sierlijke krul en uiteraard zonder dat dáár iets aan gewijzigd hoefde te worden: Louis Couperus.

Louis Couperus, De binocle. Collectie Literatuurmuseum