Hans Lodeizen maakte een afspraak: 27 februari 1956, in de haven van Papeete om 12:30 exact

Yentl van Stokkum is dol op het maken van afspraken. Ze bekijkt in het museum de oorkonde die Hans Lodeizen en zijn nichtje Yvonne in 1946 ondertekenden, met de belofte elkaar exact tien jaar later te treffen op Tahiti. Een afspraak die Lodeizen helaas niet kon nakomen.

 

Hans Lodeizen maakte een afspraak. 

 

Dat is een feit en voor dat feit is er bewijs. Het bewijs ligt in het Literatuurmuseum, het is een document met een felrood zegel, gedecoreerd met felrode lintjes. Opgesteld in een secuur en sierlijk handschrift en door twee mensen ondertekend op 27 februari 1946. De 21-jarige Hans en zijn nichtje Yvonne van der Pitte. Ze beloven elkaar om over exact tien jaar samen op Tahiti te zijn. Ze spreken af bij de schepen, in de haven van Papeete, om 12:30 exact.

 

Het is onduidelijk waarom Tahiti. Waarom die haven en waarom bij de schepen. Wat wel duidelijk is, is dat Hans en Yvonne in de toekomst geloofden en in een toekomst waarin zij samen zouden bestaan. Waarin ze samen op een eiland zouden zijn, ze zouden zien hoe verpletterend blauw de zee bij Papeete is. Ze zouden waarschijnlijk samen door die haven slenteren, samen over stranden slenteren. Ik weet niet of Hans Lodeizen van schelpen hield, maar ik stel me voor dat ze samen zouden lachen en schelpen verzamelen.  

 

De afspraak met handtekeningen van Hans Lodeizen en Yvonne van der Pitte

 

Hans en Yvonne spraken elkaar in de tijd dat ze hun afspraak maakten bijna iedere dag, daar is bewijs voor, of tenminste, dat staat in de biografie die Gerard Bes over Hans Lodeizen schreef. Hans speelde piano voor Yvonne, ze hadden het over boeken en in de zomer lagen ze in de zon en aten ze perziken. Er is een verhaal waarin ze samen naar zee zijn gegaan, daar pakte Hans de hand van Yvonne en samen liepen ze bij doodtij zo ver als mogelijk richting het water.  

 

Ik ben dol op het maken van afspraken, want wat geeft er meer grip op de toekomst dan het maken van een afspraak? Misschien dat ik daarom vaker dan me lief is beloftes doe waarvan ik niet weet of ik ze na kan komen. Ik heb vrienden en geliefden beloofd bij ze te blijven. Ik heb vaak tegen iemand gezegd dat ik er altijd zou zijn en ik meen het keer op keer. Want eigenlijk is iedere afspraak een belofte en iedere belofte (in de kern) een wens. Een wens die in meer of mindere mate geformaliseerd wordt. Al dan niet met een zegel. Het is verdomd hoopvol, bijna magisch om te wensen.  

 

 

Het werk van Lodeizen wordt gekenmerkt door iets wat critici een ‘romantisch onvervulbaar verlangen’ noemden
 

 

Hans Lodeizen stierf vier jaar en vijf maanden na het maken van de afspraak met Yvonne. Zijn gezondheid was nooit echt goed, maar begin 1950 kreeg hij leukemie. Het werk dat tijdens zijn leven verscheen was een kleine maar indrukwekkende bundel, die werd gekenmerkt door iets wat critici een ‘romantisch onvervulbaar verlangen’ noemden. Ik denk dat het precies dat verlangen is dat maakt dat het werk van Hans Lodeizen nog steeds gelezen wordt. Zelfs de meest onaffe gedichten zijn uiteindelijk in een stevige uitgave van verzamelde gedichten bij elkaar gebracht. Verlangen maakt immers hongerig, we herkennen het moeiteloos en willen er altijd meer van.  

 

Een paar weken geleden op een literair festival stond ik aan de bar naast een dichter die ik geen dichter noem, maar goede vriend. Ik vroeg of hij nog bier wilde, maar hij had net bier besteld en leunde een beetje tegen me aan. Met zijn ellebogen op de bar, zijn mouw bijna in een bierkring, zijn hoofd in zijn handen, keek hij hoe het bier getapt werd. Zijn ogen groot en zijn wenkbrauwen tegen elkaar geperst. Ik weet niet zeker of ik vroeg of er iets was, wel dat ik een antwoord kreeg. ‘Ik kan er zo droevig van worden,’ zei hij ‘als ik oude dichters op zie treden, en dat ze eigenlijk de laatste van hun generatie zijn en dan kijk ik om me heen naar ons allemaal en dan vraag ik me af met wie we straks nog op een podium staan. We gaan elkaar kwijtraken. Er gaan vast allemaal dingen gebeuren waar ik nu helemaal niet over na wil denken en voor je het weet zit je op het podium en ben je de laatste van je generatie en het is prachtig dat wij vrienden zijn, maar wie is er straks nog over?’  

 

 

Begeleidend briefje van Yvonne van der Pitte bij haar schenking aan het Literatuurmuseum: ‘Hierbij stuur ik u het document dat Hans destijds samen met mij opstelde. We hadden samen altijd veel plezier. Ik hoop dat dit ‘document’ veilig bij u in het museum zal rusten! Met vriendelijke groet, Yvonne van der Pitte’

 

 

De afspraken en beloftes die ik niet na heb kunnen komen dreunen regelmatig in mij na. Het zijn kleine, pijnlijke korrels in mijn geheugen. Ze doen pijn op het moment dat een relatie verbroken wordt, en de wens opeens geen wens meer is, en ze doen pijn elke keer wanneer ik een nieuwe belofte doe. Een nieuwe belofte herinnert aan een oude, verbroken belofte, herinnert aan hoe onmogelijk het is om de toekomst vast te leggen. Hoe graag ik dat ook zou willen. 
 

Hans Lodeizen heeft een titelloos gedicht waarin hij Tahiti noemt als een plek waar hij naar heeft verlangd. Het is een gedicht waarin hij zoekt naar een toekomst, en naar een plek die niet het knellende Wassenaar is waar hij opgroeide. Hans was een hongerige man en, zo te lezen in zijn gedichten, expert in het verlangen.  

 

Toen ik dit nog niet alleen deed 

Toen ik hiervoor nog kennissen bezat 

en ’s morgens nog niet in het bad huilde 

toen ik nog lopen kon en maar ééns per 

dag sliep, zalig en overwonnen 

 

toen ik de vormen van de wind kende 

en vol begeren in de nacht tastte 

toen ik een nieuw leven begon uitziend 

over de bergen van de Sierra Nevada 

toen ik naar Tahiti wilde ’s zomers 

 

toen ik in Los Angeles woonde en vol 

onrust de witte morgen aftuurde 

toen er sneeuw in Amherst onder mijn 

voeten piepte en ik aan Seldon dacht 

toen ik in de Elyseïsche velden rondliep 

 

heb ik langer geleefd dan in Wassenaar. – 

 

 

Ik beloofde dat als we oude besjes waren, we samen op podia zouden zitten, dat we elkaar nog zouden kennen

 

 

Aan de bar deed ik een belofte. Terwijl ik de dichter in zijn arm kneep beloofde ik dat ik er zou zijn. Dat als we oude besjes waren, we samen op podia zouden zitten. Dat we elkaar nog zouden kennen. Dat we vrienden zouden zijn en blijven en dat we oude dichters zouden worden die niet stom zouden doen over de jongere generatie en de poëzie die we misschien niet zouden begrijpen. Dat we nog zouden schrijven. Dat hij en ik er nog zouden zijn.

 

En de belofte was een wens, was een verlangen naar die toekomst. Als iemand me op dat moment een vel papier had gegeven had ik daar in mijn meest sierlijke handschrift op geschreven. Ik zou onzeker over de toekomst een kaars pakken en met een muntje en wat kaarsvet een zegel fabriceren. Ik zou er mijn handtekening op zetten. En een datum.  

 

 

Hans Lodeizen in Zwitserland, circa 1950. Foto: collectie Literatuurmuseum