‘Ben ik nu werkelijk zo slecht als mijn vader zegt…?’

De kloof tussen vaders en zonen, een bekend literair onderwerp. Philip Huff belicht de relatie tussen dichter Hans Lodeizen en zijn vader. ‘O vader wij zijn samen geweest / in de langzame trein zonder bloemen...’

Vader, schrijver. Een vaderende schrijver over zijn ervaringen

Lees ook

Vaders en zonen, dat is de Nederlandse titel van de beroemde roman van Ivan Toergenjev. De Russische titel Ottsy i Deti betekent letterlijk Vaders en kinderen. Het boek gaat onder meer over de kloof tussen twee generaties Russen in het midden van de negentiende eeuw. De kloof tussen vaders en hun zonen, inderdaad. Het bekende literaire onderwerp voor jong en oud, beginner en expert.

 

Tijdens de laatste klassen van de middelbare school ging ik één keer in de week langs bij een oud-lerares Nederlands uit het dorp, om over poëzie te praten. Mijn moeder had haar eerder – buiten mijn medeweten – enkele van mijn gedichten laten lezen en de vrouw had naar ons huis gebeld en gezegd: ‘Ik heb je gedichten gelezen. Ten eerste: wist je dat? En vind je dat vervelend? Anders hangen we nu op.’ Toen ik antwoordde dat ik dat niet wist maar wel graag wilde horen wat ze ervan vond, zei ze: ‘Het is niet goed, maar het is ook niet slecht. Vooral dat gedicht over je vader. Kom maar een keertje langs.’

 

 Ze gaf me elke week een gedichtenbundel mee: Marsman, Vasalis, Lodeizen.

 

Er was geen dichter die ik meer bewonderde dan Hans Lodeizen, die in 1950 op 26-jarige leeftijd overleed. Ook Lodeizens thematiek is vaak de kloof tussen twee generaties: die van zijn ouders en van hemzelf. Lodeizen werd volwassen in de jaren veertig van de vorige eeuw. Voor de dichter, homoseksueel, was de tweede helft van dat decennium, de naoorlogse tijd, bijna net zo beklemmend als de eerste: de jaren van oorlog. Hij worstelde in tedere, weifelende, concreet-abstracte gedichten met zijn identiteit, seksualiteit, en, inderdaad, de slagschaduw van zijn vader.

 

 

Hans Lodeizen op een terras in Wassenaar, circa 1946. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

Uit het gedicht ‘ben ik nu werkelijk zo slecht’ komen deze regels:

 

 

ben ik nu werkelijk zo slecht

als mijn vader zegt…? wanneer

ik naar muziek luister stroomt er
van mijn schouders een beek schaterend
door het maanlicht…

 

‘wat jij me al niet in mijn leven
hebt aangedaan kan ik niet vergeten’,

 

de woorden die hij zegt zinken als stenen

en de dunne blauwe wind waar
de wind uit de berkebomen glijdt
en het terras als een wijnglas vult.

 

soms luwt hoop even als een fakkel

die de ruisende schemering dooft.

 

Vader, schrijver – schrijver, vader. De mooiste foto’s van bekende schrijvers met hun kinderen

Bekijk de foto’s

Het terras, een wijnglas, wind uit de berkenbomen: Lodeizen groeide op als de oudste zoon in een gezin in Wassenaar. Zijn jeugd was vol welvaart geweest, zijn vader was een zeer vermogend en hartelijk maar ook dominant man, de directeur van multinational Müller & Co. Hij was liefhebbend, en leidde zijn gezin zoals hij de zaak leidde: mensen kregen aandacht, liefde, en eigen verantwoordelijkheid zich te ontwikkelen, maar: zijn woord was ook wet.

 

Na het behalen van zijn hbs dook Lodeizen onder vanwege de Arbeitseinsatz en na de bevrijding ging hij rechten studeren in Leiden. In 1946 vertrok hij naar de Verenigde Staten, om biologie te studeren. Ook deze studie voltooide hij niet. In 1948 keerde hij terug naar Nederland.

 

Op 18 mei 1948 werd Lodeizen – 23 jaar oud – gearresteerd omdat hij seks had met een 16-jarige jongen (nu zou je hiervoor niet meer gearresteerd worden). Het kwam niet tot een rechtszaak. Volgens biograaf Koen Hilberdink waarschijnlijk omdat zijn vader de zaak had afgekocht om de ‘schande’ van homoseksualiteit voor zijn familienaam te voorkomen: ‘Wat jij mij al niet hebt aangedaan’. Na zijn – ongetwijfeld traumatische – arrestatie wilde Lodeizen niet in Nederland blijven. Maar hij moest (hij was financieel afhankelijk van zijn vader) en werd onder behandeling gesteld van een psychiater. Later liet zijn vader hem wel naar het buitenland vertrekken (Lodeizens vader zorgde ervoor dat hij in Amerika kon studeren, in een tijd dat zoiets helemaal niet vanzelfsprekend was).

 

In de laatste twee jaar van zijn leven schreef Lodeizen bijna vijfhonderd gedichten. Zijn poëzie staat bol van verlangen naar mannen. Zijn vader weigerde zijn zoons seksualiteit te accepteren. Dit leidde tot een kloof tussen de twee. Lodeizen jr. wilde zijn eigen leven kunnen vormgeven zonder het sjabloon van zijn tijd te moeten gebruiken: dus poëzie in plaats van rechten of biologie of zaken, en soms ook mannelijke liefde in plaats van vrouwelijke. Tegelijkertijd zocht hij de goedkeuring van zijn vader. Deze psychologische tweestrijd – ‘het is verdomd moeilijk om te leven’ – vormt de hoofdmoot in Lodeizens werk (andere thema’s zijn de verloren romantische liefde en de vluchtigheid van de wereld van de verschijningen).

 

 

Hans Lodeizen met zijn ouders op het vliegveld van Zürich, circa 1950. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

Tijdens zijn leven publiceerde Lodeizen maar één bundel gedichten, bij uitgeverij Van Oorschot, na sterke bemiddeling van Adriaan Morriën, met de prachtige titel Het innerlijk behang. Op een foto, genomen op het vliegveld in Zürich, zien we hem, een knappe, lachende jongen, naast zijn vader, een grote man, met veel haar en een bril.

 

Zes maanden na het verschijnen van Het innerlijk behang zou Lodeizen in een Zwitsers sanatorium aan leukemie sterven. Hij wist toen pas twee maanden dat hij ziek was. In 1950 werd hem postuum de Jan Campert-prijs toegekend. Het gedicht ‘Voor vader’ zou later aan de uitgebreide heruitgave worden toegevoegd:

 

Voor vader

 

o vader wij zijn samen geweest

in de langzame trein zonder bloemen

die de nacht als een handschoen aan-

en uittrekt wij zijn samen geweest

vader terwijl het donker ons dichtsloeg.

waar ben je nu op een klein ritje

in de vrolijke bries van een groene auto

of legde de dag haar handschoen

niet op een tafel waar schemering en

zachte genezing zeker zijn in de toekomst.

 

mijn lippen mijn tedere lippen dicht.

 

In de collectie van het museum is veel van Lodeizens archief te vinden: brieven, gedichten en verhalen die hij als kind schreef, Lodeizens latere brieven aan zijn ouders – ‘Dag lieve vader en Moeder’ –, dagboeken uit Amerika, tekeningen.

 

 

Brieven van Hans Lodeizen aan zijn vader. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

Lodeizens handschrift is al op vroege leeftijd bijzonder elegant en zijn toon is al net zo helder en raadselachtig als in zijn poëzie. Zo begint een brief van een 12-jarige Hans over helderziendheid, oorlogen en de dood, aan zijn vader, als volgt:

 

Vader,

gisteren heb ik je ook al een brief geschreven, maar toen was je er niet, en daarom schrijf ik je nu nog een brief.

 

Lodeizen is in deze brieven de voorbeeldige zoon die zijn vader zich had gewenst, die lieve vakantiekaartjes schrijft, nog niet zichzelf, een weifelend jongmens dat in 1946 in zijn dagboek noteert:

 

Wind verhindert mij absoluut om tot rust en vrede te komen. Mijn twee vijanden: aprilstormen en novemberregens. Om menswaardig te kunnen leven, en Hans te zijn, heb ik twee dingen nodig: zon en stilte, ijle, droge lucht.

 

 

Dagboek van Hans Lodeizen, 1946. Collectie: Literatuurmuseum

 

 

De houding van zijn vader met betrekking tot zijn homo- of biseksualiteit (in zijn jongere jaren deed Lodeizen een vrouw een huwelijksaanzoek) zal de dichter niet altijd als zon en stilte zijn overgekomen, hoewel hij ook tegen zijn belezen vader opkeek – en zijn werk met hem besprak.

 

Na Lodeizens dood bemoeide zijn vader zich met de bezorging van de aangevulde bundel. Hij streepte dertien gedichten door, die alle, gelukkig, wel door de bezorgers van de bundel, J. C. Bloem, Jan Greshoff en Adriaan Morriën, werden opgenomen. Op papier kon Lodeizen immers het beste zichzelf zijn en de complexe, liefhebbende relatie met zijn vader onder woorden brengen:
 

 

ik heb mij met moeite alleen gemaakt.

je zou niet zeggen: je zou niet zeggen dat
het zoveel moeite kost alleen te zijn als
een zon rollende over het grasveld

 

neem dan – vriend! – de mieren waar
wonend in hun paleizen als een mens
in zijn verbeelding –; wachten zij op regen en
graven dan verder: het puur kristal
is hen zand geworden.

 

in het oog van de nacht woon je als een merel,
of als een prins in zijn boudoir: de kalender
wijst het zeventiende jaar van Venetië en
zachtjes, zachtjes slaan zij het boek dicht.

 

kijk! je schoenen zijn van perkament

 

o – mijn vriend – deze wereld is niet de echte.