Vader, schrijver. Een vaderende schrijver over zijn ervaringen

Ter ere van Vaderdag bekijkt vader en schrijver John-Alexander Janssen in het Literatuurmuseum foto’s van bekende schrijvers met hun kinderen. J.C. Bloem, Lucebert, Simon Vestdijk, Harry Mulisch... zouden de paradoxen van het ouderschap hen even scherp hebben getroffen?

 

Een vaag gevoel van herkenning bekruipt me als ik de portretten van schrijvers met hun kinderen bekijk in het Literatuurmuseum. Nicolaas Beets, Bertus Aafjes, J.C. Bloem, Louis Paul Boon, Jan Cremer, Lucebert, Simon Vestdijk en ga zo maar door: het zijn niet de minsten die met hun kroost staan afgebeeld. Trots, lachend, stuurs en soms – Herman Heijermans – een beetje ongemakkelijk. Maar vooral: steeds ontwapenend oprecht.

 

 

 

Zouden zij allemaal hebben gevoeld wat ik voelde toen ik in juni van 2019 zelf vader werd? Diezelfde spontane uitbarsting van liefde? Het overdonderende besef ‘opeens’ verantwoordelijk te zijn voor het welzijn van een ander mens, dat mede door mijn toedoen op aarde was? En ook: de bewustwording hoe ongelooflijk veel het uitmaakt waar, wanneer en hoe dat gebeurt. Zouden al die schrijvers dat hebben gevoeld? En zouden de paradoxen van het ouderschap hen even scherp hebben getroffen? 

 

 

Simon Vestdijk met zoon Dick, 1967

 

 

Eén ervan lijkt me universeel: kinderen schreeuwen je nieuwe rol in je gezicht, maar ze relativeren tegelijk genadeloos je plek op aarde. Dwingen je om voorbij je eigen horizon te kijken, over je eigen schaduw heen te springen. Je bent onmisbaar, maar relatief. En ook: niet meer het middelpunt van je eigen leven. 

 

Andere paradoxen lijken me vooral op schrijvers van toepassing. Zo gedijt ouderschap over het algemeen bij aanwezigheid, terwijl schrijven alleen kan floreren bij er niet zijn. Bij afsluiting. Iedereen die anders beweert is geen schrijver. Of heeft geen kinderen. 

 

 

 

Elke schrijver schrijft altijd ook tegen de vergankelijkheid, toegevend aan de haast buitenlichamelijke drang om niet tevergeefs te zijn. Wie schrijft wil blijven. Om het niet zonder een dosis ijdele hoop te zeggen: voor het nageslacht. Het daadwerkelijk bestaande nageslacht krijgt daarvoor soms het nakijken. Natuurlijk geldt hetzelfde voor advocaten, leraren en verplegers. Ook zij moeten een balans zoeken. En vinden. Maar de schrijver lijkt mij hier toch meer in het nadeel, want hoe romantisch een café ook klinkt, schrijven doe je achter je eigen bureau. Dat staat meestal thuis. En als je thuis bent dan lonkt het naar je. 

 

Schrijver, vader. Vaak voelt het als een keuze: het een of het ander. Is dat normaal? Hoe kan het toch eigenlijk dat ik het mooiste op aarde met enige regelmaat wil – MOET – ontvluchten om iets te doen wat is gedoemd tot imperfectie? Spoor ik wel helemaal? Soms weet ik het niet weer. Zeg me dus eens, vakbroeders, hoe was dat voor jullie?

 

 

Nescio met echtgenote Aagje Tiket en dochters, omstreeks jaren 1910

 

 

Van ten minste één schrijver ken ik het antwoord. 

 

Sterker, het is lastig om de foto van Mulisch samen met zijn dochter Anna niet in het licht te zien van de kunstenaarsopvatting – en dus de ouderschapsopvatting – die hij koesterde en met dank aan zijn vrouw ook kon praktiseren. Een opvatting die, moet ik toegeven, nu en dan jaloersmakend is, want die paradoxen deerden hem niet in het minst. Voor hem was het helder. Hij hield van zijn kinderen, maar ze moesten het niet wagen om hem te storen tijdens het schrijven. Of het nadenken. Wat dat betreft had hij een grotere tolerantie voor zijn teckels. 

 

 

Harry Mulisch met dochter Anna, 1974

 

 

 

Geen schrijvende moeders, maar schrijvers met kinderen

Bekijk foto’s

Die opvatting paste hem natuurlijk ook wel: lastig om je Mulisch voor te stellen aan de kassa van de AH met een bonusverpakking billendoekjes. Of luiers. Spenen. In de Hema: doet u maar twee hoeslakens voor het verschoningskussen. Ja, die turquoise zijn prima. Iemand die mijn eigen ervaringen wat dat betreft heel wat dichter benadert is de – als auteur minstens zo productieve − Karl Ove Knausgård met zijn zesdelige romancyclus Mijn strijd, over zijn worsteling om schrijver te worden. 

 

Maar schijnt bedriegt, en het verschil tussen de twee mannen is minder groot dan het op het eerste gezicht misschien lijkt. Ook Knausgård wist als geen ander dat als je wilt schrijven, je moet uitsluiten. Egoïstisch zijn. Als het kan, soms ook als het niet kan. Dáárin ligt een groot gedeelte van zijn strijd. Een strijd die ik maar al te goed herken. 

 

En de anderen? Ik kijk weer naar de foto’s en wil de geportretteerde schrijvers het liefst allemaal raadplegen. Wilden zij betrokken vaders zijn? Hoe verzoenden ze die wens dan met de drang tot schepping en productiviteit?  Zouden ze antwoorden, ik zou aandachtig luisteren. En daarna? Ik weet het niet. Het antwoord van een ander op het leven blijft altijd precies dat: zijn of haar antwoord. 

 

 

 

 

En hun kinderen? Wanneer zouden die hebben beseft wat dat rare beroep van hun vader betekende, schrijver? Of bleef het gewoon een woord net als ieder ander, een woord dat weinig meer impliceerde dan een van de vele mogelijke verwoordingen van er niet zijn; van afwezigheid. Maar van de vele portretten zijn het juist de meer intieme die me het meest raken. Huizinga met zijn dochter, Elisabeth; Lucebert met de zijne, Noa. Die uitdrukking op hun gezichten, die herken ik en ik weet: die kan je niet veinzen. 

 

Op het moment dat de fotograaf klikt, zo stel ik me voor, heeft Lucebert net iets aangewezen, zonder zijn arm te gebruiken, alleen met zijn taal. Noa luistert, observeert. Door te beschrijven leert hij het jonge meisje te kijken, zoals onze kinderen op hun beurt óns leren kijken, omdat ze de wereld willen benoemen. En ons eraan herinneren dat die wereld wordt veroverd met taal.  

 

 

Lucebert met dochter Noa, 1956

 

 

Ooit wisten we dat. Daarna, toen we pubers waren en onwetend, dachten we dat hij stilstond als we een boek opendeden. Dat alles ergens anders gebeurde en dat we, terwijl we de letters met onverholen argwaan of zelfs met irritatie bekeken, dat oneindig interessantere ‘andere’ aan het missen waren. Ook mij overkwam dit. Tot ik mezelf tegenkwam, en ervoer dat literatuur meer deuren opende dan ik met duizend onrustige voeten had kunnen intrappen. 

 

Vader, schrijver. Niet alleen nieuwe gevoelens dringen zich op. Ik kijk naar mijn zoontje en denk: zal je ooit enig begrip kunnen opbrengen voor deze rare, onalledaagse bezigheid van je vader? Zal je trots zijn? Zal je je schamen? Zal je mijn boeken ooit lezen? In hoeverre kan je mij eigenlijk kennen door die verhalen? Boeken die ik, nu je er bent, ook voor jou schrijf. Al heb je me dat nooit gevraagd. 

 

En daarvoor moet ik soms verdwijnen. 

 

Schrijver, vader. Vaak voelt het als het een of het ander. Maar misschien bestaan er tussen vaderschap en schrijverschap uiteindelijk wel sterkere parallellen dan ik vooraf had kunnen vermoeden. Beide leer je door het te doen. En in beide kan je beter worden. Als je je openstelt. Als je durft. 

 

 

 

 

Alle foto’s zijn afkomstig uit de collectie van het Literatuurmuseum.