Anton Korteweg door Trudy Kramer
Eigenlijk ben ik twee keer jarig.
Op mijn geboortedag, hartje zomer en kort daarna als mijn oude ‘baas’ en (dichter)vriend Anton Korteweg me komt feliciteren en we samen ‘het leven’ en de poëzie doornemen.
Aanvankelijk legde hij de afstand tussen onze woonplaatsen Leiden en Nijmegen geheel fietsend af, daarbij genietend van het belendende water(sloten, plassen, rivieren) en de mogelijkheid om her en der de rivier per pontje over te steken. Zoals vroeger op zijn werk als directeur van wat toen nog het Letterkundig Museum heette, is Anton een man van de klok gebleven. Meestal deelde hij me mee dat ik hem om 18.00 uur kon verwachten en jawel, om 18 uur exact hoorde ik het piepen van het tuinhek en verscheen hij, altijd monter gestemd, voor mijn deur. Als hij per ongeluk te vroeg was, ging hij op een bankje in de buurt zitten. 18 uur is per slot van rekening 18 uur. Toch kwam het ook wel voor dat het later werd. Van vijf minuten werd ik niet zenuwachtig – de brug stond open, het rode licht wilde niet groen worden –, maar na een kwartier ging ik toch maar eens de straat op. Zo heb ik Anton eens, bebloed en wel, aan zien komen rijden. Luchtigjes deelde hij me mee dat hij maar liefst drie keer was gevallen, dat het bloeden meeviel en hij beslist geen pleisters nodig had. ‘Het droogt vanzelf op.’
De laatste jaren smokkelde de op 31 januari 75 geworden fietsende dichter van dertien bundels (daarbij de bloemlezingen niet meegeteld) wat met de route. Hij begon de verjaardagsetappe bijvoorbeeld in Dordrecht, of nam een sprinter voor het laatste stukje richting Waalstad.