We hadden een vrijdagavondritueel, toen ik op de basisschool zat: met het hele gezin gingen we het winkelcentrum van het dorp in, omdat het koopavond was. Mijn vader keek bij de Free Record Shop naar dvd’s, mijn moeder naar boeken, en mijn broertje en ik mochten allebei een pakketje Panini-stickers kopen bij de tabakszaak, voor in ons verzamelalbum. Hij spaarde voetbalplaatjes, ik Disney-taferelen — tot ik in het schap van de tijdschriften iets nieuws ontdekte: Schatten van de Aarde. Bij elk blad met informatie over een bepaalde steen, zat een plastic doosje met een miniatuurversie van die steen erin, en elk doosje paste in een grote verzameldoos, net zoals je de tijdschriften op volgorde kon bewaren in een knalrode Schatten van de Aarde-multomap. Ik was verkocht.
Toen ik vorig jaar in De Grote Peel tegen een mooie kei aanliep, stak ik ’m gelijk in het zijvak van mijn rugzak. Een goede steen is als een opgegraven schat, de piratenlandkaart met geblakerde en gescheurde randen in je achterzak. Een goede steen laat zich niet definiëren: hij kan significant groter of kleiner zijn dan andere stenen, scherpe randen hebben of juist zacht in de hand liggen, maar als ’ie glanst, is dat een bonus. Een goede steen kun je niet bewonderen zonder ’m aan te raken, en op het moment dat ’ie in je hand ligt, wil je ’m meenemen naar huis. Dat had Willem Kloos ook: nam een gevonden kei mee naar huis en bewaarde hem z’n leven lang, tot de steen, uiteindelijk, in de vitrine van het Literatuurmuseum terechtkwam.