Noem het koppig, noem het autonoom: tot haar 96ste bleef Sonja Prins wonen in haar krakkemikkige Boshut

Op haar 58ste verhuisde Sonja Prins naar een hut in de bossen van Baarle, om zich volledig op haar werk te storten. Ze leeft er afgesloten van de buitenwereld, maar wel als de spil in een ecosysteem.

 

Het is een verwaarloosd huisje, niet groter dan een vakantiebungalow, en de voorzieningen zijn uiterst sober, maar Sonja Prins is er direct verliefd op. Twee kamers en een keukenblok: het is van haarzelf. Ze spijkert een bord op de gevel met de naam ‘Boshut’ en koopt er een aangrenzend bosperceel bij. Met bossen vanaf de deurdrempel heeft ze eindelijk waar ze al decennia naar snakt: de rust om te kunnen schrijven.  

 

Dat was nooit vanzelfsprekend voor Prins (1912-2009): haar tumultueuze leven lang ging ze van baantje naar baantje, het was altijd sappelen als alleenstaande moeder van drie kinderen. In 1970, ze is dan 58, krijgt ze eindelijk een oorlogspensioen toegewezen voor haar verzetswerk in de Tweede Wereldoorlog: van dat geld kan ze haar Boshut kopen. In de loop der jaren krijgt het huisje iets meer ruimte. Ze laat haar zoon aan de voorkant een serre timmeren en er komt een slaapkamertje aan de achterzijde, dat alleen via een kleine zijdeur te bereiken is. De voorzieningen blijven minimaal: ze heeft een zitkuipje in haar badkamer, maar als het even kan gaat ze in bad bij haar buurman.  

 

De Boshut van Sonja Prins in 1973

 

Prins woont aan de rand van het grensdorp Baarle. Daar is ze een vreemde verschijning, beschrijft Lidy Nicolasen in haar biografie De eeuw van Sonja Prins (2009). ‘Een stadse mevrouw, zeggen de bewoners, een dame van goede komaf, die met haar sluike haren – eerst kort, daarna lang – en lange broeken in alles afwijkt van haar dorpse leeftijdgenoten, die nog met permanent en in bloemetjesjurken rondlopen.’ Maar last hebben ze niet van haar: ze is erg op zichzelf, lijkt contact, vooral met mannen, uit de weg te gaan. Af en toe zien ze haar langsrijden op haar fiets, volgeladen met boodschappen.  

 

Het toneelstuk dat Sonja Prins schreef in Ravensbrück

Lees meer

Ze leeft dan wel afgesloten van de dorpswereld, maar vanuit haar Boshut is Prins de spil in een ecosysteem. Ze zaait er van alles – aardbeien, primula’s, kamille, madeliefjes, hazelaars, blauwe viooltjes, papavers – en houdt nauwkeurig bij wat wanneer tot bloei komt. Op haar perceel houdt ze katten, eenden en paarden waarvan ze het gedrag noteert in haar agenda. Ook haar moeder houdt ze in brieven op de hoogte van de dagelijkse beslommeringen, van ruziemakende woerden tot zwangere poezen, vooral sekseverschillen hebben haar aandacht. Zo verkent ze haar rol tussen planten en dieren. Over die dynamiek noteert ze in haar agenda: ‘“Tam” zijn betekent: in een groepsverband opgenomen zijn waarvan ook mensen deel uitmaken, een leefgemeenschap.’ 

 

Deze dagelijkse notities over een ‘gezinsleven met planten en dieren’, zoals Prins het in een notitieboek noemt, vormen de opmaat naar een reeks ecologische gedichten. Die schrijft ze in hoog tempo op in genummerde schoolschriften – vaak meerdere gedichten op een dag, een schriftje is in twee weken vol. Prins werkt aan vele projecten tegelijk, allemaal gekoppeld aan een bepaalde sociale strijd: ze schrijft aan een reeks feministische gedichten, aan een bundel over de vredesbeweging en antifascisme, en ook haar gevangenschap in concentratiekamp Ravensbrück blijft haar hele leven een prominent thema.  

Agenda 1974-1975

 

Met materiaal voor meerdere dichtbundels achter de hand polst Prins bij uitgeverijen of ze interesse hebben. Maar ze vangt steeds bot: de literaire uitgeverijen vinden haar werk te activistisch, de activistische uitgeverijen te literair. Als zelfs de feministische uitgeverij Sara haar afwijst – een uitgeverij die volgens Prins bij uitstek solidair zou moeten zijn met een vrouw die al zo vaak is teleurgesteld door de uitgeverswereld – is voor Prins de maat vol: ze begint haar eigen uitgeverijtje, SoMA. Literatuur en activisme moeten hand in hand kunnen gaan. Iedereen die de drukkosten kan betalen, mag bij SoMA publiceren – tenzij de teksten racistisch of seksistisch zijn. ‘Zakboekjes’ noemt Prins ze: een vast formaat en vaste verkoopprijs, want naast emancipatorisch moeten de boekjes ook betaalbaar zijn.  

 

Ook dit doet Prins met volle overgave en in een razend tempo: in vier jaar tijd brengt ze bijna vijftig boekjes uit. Ze begint een ‘ANKA-reeks’ – Alles wat Nuttig Kan zijn voor Akties van Vrouwen – om haar feministische gedichten in onder te brengen. Ook publiceert ze veel  ‘linkse klassiekers’ in de vorm van fotomechanische herdrukken, om zo geld te besparen op de vertaling en de vormgeving. Daarbij heeft ze nadrukkelijk aandacht voor gemarginaliseerde groepen: ze geeft facsimile’s uit over inheemse bevolkingen en de Afro-Amerikaanse gemeenschap. En haar ecologische gedichten komen terecht in twee deeltjes Rondom de Boshut.  

 

Boshut 
 
het gekapitonneerde leven 
met vrienden die van je houden 
in de vorm van poes en kater 
en vogels die 's ochtends op je wachten 
 
maar ook al die zwijgende bijstand 
van uitlopende twijgen 
glanzende knoppen – gedachten-nuancen 
uit hun voegen gebarsten 
 
zo vol is mijn nabijheid – 
veel rijker en voller dan in de steden 
waar de emoties van zoekende mensen 
ongrijpbaar onvindbaar aan je voorbijgaan 
 
met inbegrip van jezelf – 
dat omhulsel van tegenstrijdigheden 
 
hier vind je vastheid en rust 
als organisch gedeelte 
 
van al wat voorbijgaat en sterft 
en opmerkzaam de wereld beziet 
in een veelvoud van leven

 

Aanbiedingsfolder SoMA, datum onbekend

 

 

Prins wil geen enkel moment besteden aan iets anders dan haar schrijf- en uitgeefwerk, en daar lijdt de Boshut nogal onder. Noodzakelijke reparaties aan haar huis laat ze niet uitvoeren, want het zou extra tijd kosten om werklui te moeten ontvangen. Boven haar bed hangt ze een plastic zeil als beschutting tegen lekkages bij hevige regenval, en als in een erg koude winter de waterleiding bevriest, kapt ze ijsblokken uit de vijver om die op haar elektrische kacheltje te smelten. ‘Niets is zo erg als Ravensbrück,’ deelt ze Nicolasen daarover mee.  

 

Ondertussen is Prins ook al jaren bezig met een ander levenswerk: ze wil haar familiegeschiedenis schrijven. Ze komt uit een familie vol radicale vrijdenkers, feministen en onderwijsvernieuwers. Haar oma was het eerste vrouwelijke gemeenteraadslid van Haarlem, haar oudtante de eerste Nederlandse verpleegster. Ze verzamelt stapels artikelen, boeken en aantekeningen die haar de nodige historische context moeten verschaffen bij het schrijven. Ze gaat steeds verder terug in de tijd, tot ze zelfs bij de oermens is uitgekomen, bij de oorsprong van de taal: alles staat met elkaar in verbinding volgens Prins. Ze ziet een sterk gevoel van saamhorigheid en gemeenschapszin in de geschiedenis van haar bloedverwanten, die haar helpen om op andere, zorgzamere manieren na te denken over de relatie tussen de mens en de aarde.  

 

De papierbergen nemen de Boshut langzaam over: Nicolasen, die in Prins’ laatste levensjaren vaak bij haar op bezoek kwam, beschrijft hoe de serre is dichtgeslibd en de deuren niet meer open kunnen. Prins is bijna blind en doof, er kan alleen via grote stiftletters op papier of via een luidspreker in de hoorn van haar telefoon met haar worden gecommuniceerd. De familiegeschiedenis ontglipt haar: ze zal dit werk nooit afronden.  

 

Pagina uit het laatste notitieboekje van Sonja Prins

 

Noem het koppig, noem het autonoom: Prins blijft in de Boshut wonen tot haar overlijden op 96-jarige leeftijd. Het was haar wens dat deze plek na haar dood zou dienen als schrijversplaats voor vrouwen die thuis een kamer voor zichzelf ontbeerden, maar het lukte haar niet dit tijdens haar leven goed vast te leggen. Het in slechte staat verkerende huisje dreigde volledig te worden overgenomen door de natuur, tot kunstenares Anne Pillen (1963-2019) zich erover ontfermde. Ze is jarenlang bezig geweest met de restauratie en renovatie van het huisje, en de schrijfresidentie is er gekomen.

 

Maar wel in de vorm van een nieuw tiny house, vlak naast de Boshut: die bleek voor de huidige generatie schrijvers toch wat onbewoonbaar.