Het is een verwaarloosd huisje, niet groter dan een vakantiebungalow, en de voorzieningen zijn uiterst sober, maar Sonja Prins is er direct verliefd op. Twee kamers en een keukenblok: het is van haarzelf. Ze spijkert een bord op de gevel met de naam ‘Boshut’ en koopt er een aangrenzend bosperceel bij. Met bossen vanaf de deurdrempel heeft ze eindelijk waar ze al decennia naar snakt: de rust om te kunnen schrijven.
Dat was nooit vanzelfsprekend voor Prins (1912-2009): haar tumultueuze leven lang ging ze van baantje naar baantje, het was altijd sappelen als alleenstaande moeder van drie kinderen. In 1970, ze is dan 58, krijgt ze eindelijk een oorlogspensioen toegewezen voor haar verzetswerk in de Tweede Wereldoorlog: van dat geld kan ze haar Boshut kopen. In de loop der jaren krijgt het huisje iets meer ruimte. Ze laat haar zoon aan de voorkant een serre timmeren en er komt een slaapkamertje aan de achterzijde, dat alleen via een kleine zijdeur te bereiken is. De voorzieningen blijven minimaal: ze heeft een zitkuipje in haar badkamer, maar als het even kan gaat ze in bad bij haar buurman.