Lizzy Sara May blijft gedichten sturen, Bert Bakker blijft nee zeggen

Iedere beginnende schrijver zou deze brieven van Lizzy Sara May aan Bert Bakker moeten lezen, vindt Alma Mathijsen. May bleef de uitgever bestoken met haar gedichten, uiteindelijk met succes.

 

Het zelfvertrouwen van een schrijver moet onderhouden worden, net als een tuin. De ene schrijver heeft meer verzorging nodig dan de andere, en soms vloeit een tekort aan zelfvertrouwen door in hun boeken, dat is altijd akelig om te lezen. Dan wordt er gecompenseerd op manieren die de taal niet kan verdragen. Dat geldt niet voor Lizzy Sara May (1918-1988), schrijver van talloze romans en dichtbundels. Na een leven als balletdanseres en pantomimespeler, debuteerde ze op achtendertigjarige leeftijd met de dichtbundel Blues voor voetstappen (1956). Terwijl ik in haar werk duik, valt me op hoezeer ze zorg droeg voor alles wat ze maakte. 

 

Onder mijn handen ligt een briefwisseling tussen Lizzy Sara May en uitgever Bert Bakker. Het zijn korte, getypte brieven op vergeeld vloeipapier over haar gedichten. May wil die erg graag publiceren in Maatstaf, het literaire maandblad dat Bakker in 1953 oprichtte. Haar eerste zending wordt afgewezen: ‘De mij toegezonden gedichten acht ik nog niet voor plaatsing geschikt.’ (31 maart 1953) 

 

Lizzy Sara May, 1949

 

De meeste schrijvers zouden mokken, misschien zelfs een tijdje de pen neerleggen, een paar levenskeuzes overdenken. May laat haar doel niet vertroebelen, ze wil niet afgaan van de nieuwe weg die ze heeft ingeslagen. Haar vastberadenheid kent haast geen einde. Ze blijft gedichten sturen, Bakker blijft nee zeggen. Soms lijkt het haar te raken. ‘Voorlopig zal dit wel de laatste keer zijn, aangezien ik niet eindeloos door kan gaan met insturen. Ten eerste kost het me te veel aan postzegels, en ten tweede zou ik mijn met moeite verworven zelfvertrouwen verliezen.’ (25 juni 1953) Maar ook na deze brief gaat ze door.  

 

Iedere beginnende schrijver zou deze briefwisseling moeten lezen om er moed uit te putten. Onlangs werd Lizzy Sara May tot een van de Nederlandse schrijvers benoemd die de P.C. Hooft-prijs had moeten winnen. Na haar debuut verscheen er bijna ieder jaar een boek van haar. Ze noemde haar schrijven haar redding. Toch had het weinig gescheeld of haar naam was onbekend gebleven, als ze Bakker niet was blijven bestoken met haar gedichten.

 

 

 

Kathinka Lannoy: haar stem werd niet vereeuwigd, haar vastberadenheid wel

Lees ook

In een lade die ik al jaren niet heb opengetrokken ligt een dikke stapel gedichten die ik niet durf te lezen. Tijdens een zware episode van liefdesverdriet schreef ik zestig gedichten. Op het moment zelf was ik ervan overtuigd dat ze volstrekt uniek en belangrijk waren. Toen het verdriet sleet, legde ik de gedichten weg, de dagen werden vrolijker en ik vergat ze. Ik weet niet wat er was gebeurd als ik hetzelfde had gedaan als May. Ik denk dat mijn gedichten ook waren afgewezen. Ik heb ze laten liggen, maar May luisterde naar de kritiek die Bakker formuleerde. ‘Toch moet ik u opnieuw teleurstellen. Uw gedichten spreken mij niet voldoende aan. […] Ik geloof, dat als U wat “gewoner” schreef, uw gedichten aan overtuigingskracht zouden winnen. Overigens heb ik er geen bezwaar tegen als U vindt, dat het niet aan uw verzen ligt, maar aan mij.’ (22 september 1953) Ze sleep zich scherp aan zijn opmerkingen en bleef sterk.  

 

De brieven beginnen steeds meer op elkaar te lijken. May doet haar best om de ironie ervan te blijven inzien. ‘Ik hoop dan, dat wij hiermee eindelijk eens “tot elkaar kunnen komen”. U moet maar rekenen, het is nog altijd niet zo erg als met die twee koningskinderen; het verdrinken geschiedt slechts op papier.’ (5 december 1954) En ook bij die brief steekt ze een gedicht.  

 

Maar Bakker, die zijn best blijft doen, en altijd terugschrijft, is weer niet overtuigd. ‘Van de “Drie blues in de spiegel” vind ik de derde de beste, maar toch weer niet zó goed, dat ik dit gedicht met overtuiging zou kunnen plaatsen. […] Ik geloof, dat U en ik langzamerhand in een impasse zijn geraakt.’ (16 mei 1955) 

 

Het verbaast me dat er eind 1956 een brief kwam van een heel andere toon: ‘In opdracht van de heer Bert Bakker, die U tot zijn leedwezen niet persoonlijk kan schrijven, omdat hij momenteel uitstedig is, heb ik de eer U te berichten, dat hij gaarne voor Maatstaf wil behouden de gedichten: Roep, Tijd en Blues van het barrevoetse gezicht.’ (27 november 1956)  

 

‘Het is nog altijd niet zo erg als met die twee koningskinderen; het verdrinken geschiedt slechts op papier’

 

 

Jarenlang werd gesteggeld over zinnen en strofes, maar nu er daadwerkelijk gedichten van May zijn geaccepteerd schrijft Bakker dat niet zelf. Ruim drie jaar na de eerste brief van May wordt haar werk in 1957 dan toch nog geplaatst in Maatstaf. Ze is dan al gedebuteerd met Blues voor voetstappen bij uitgeverij Bruna. Daar blijft ze, tot De Bezige Bij in 1966 een roman van haar uitgeeft, en daarna ook haar poëzie. Ze heeft bereikt waar ze zo hard voor heeft gevochten.  

 

Het leven van een schrijver gaat niet alleen om het werk zelf. Er komt zoveel meer bij kijken. Zelfvertrouwen moet gevoed worden, en uitgevers moeten overtuigd worden. Ik denk niet dat Bakker was moegestreden. Hij was uiteindelijk werkelijk bevlogen geraakt door haar gedichten. Maar haar dichtbundels zijn niet door hem uitgegeven. Dat was misschien wel haar wraak. Een talent voor zelfvertrouwen is misschien wel net zo belangrijk als een talent voor schrijven.

 

Blues van het barrevoetse gezicht 

 

wat doet de ruimte 

als zij leeg is 

als zij op een been wacht 

  

wat doet de spreker 

met de gezwollen ruimte 

als zijn stem valt 

op het hoofd der menigte 

  

wat doet de tuin 

als de vogels nestelen 

als de kooien openstaan 

  

wat doet de spreker 

als de vogels vergaan 

als de kooien zich sluiten 

met de slagboom van de morgen 

  

wat doet het huis 

als de kinderen bang zijn 

als de bomen waarschuwend ritselen 

  

wat doet de spreker 

als de kinderen zich openen 

als de bomen balanceren 

op de rand van het onweer 

  

wat doet de soldaat 

als hij niet richten kan 

als hij de rust plaatst 

 

wat doet de spreker 

als de soldaat zich bergt 

als de rust gevangen is 

in het kadaver van zijn wil 

 

wat doet de ruimte 

met de soldaat 

de soldaat met het huis 

wat doet de tuin met het huis 

het huis met de ruimte 

  

en wat doet de spreker 

met het hoofd van de menigte 

met de slagboom van de morgen 

met de rand van het onweer 

met het kadaver van zijn wil 

Maatstaf Jaargang 5, 1957-’58. 

 

Lizzy Sara May, 1949