In oktober 1957 schreef Uitgevers-Maatschappij Holland een prijsvraag uit voor ‘jonge talentvolle dichters, die tot nu toe geen bekendheid verwierven tenzij door een enkele tijdschriftenpublikatie’. Drijvende kracht achter deze prijsvraag was Ad den Besten die als redacteur van de Windroos-reeks – poëzie in kleine deeltjes, bij dezelfde uitgever – al diverse jonge dichters een podium had gegeven.
Den Besten was enig jurylid. De eerste prijs bestond uit een bedrag van 50 gulden, de tweede prijs was 25 gulden, en de derde 10 gulden. Daarnaast waren er drie troostprijzen van 5 gulden. Dichters die wilden deelnemen aan de prijsvraag mochten op het moment van inzending niet ouder zijn dan 35 jaar. Ze mochten ten hoogste vijf gedichten insturen. Een selectie uit de inzendingen zou worden gepubliceerd in een bloemlezing die in het voorjaar van 1958 moest verschijnen.
De titel van die bloemlezing was Dichters van morgen. Ze verscheen in het late najaar van 1958. Die vertraging is begrijpelijk, want Den Besten werd overstelpt met inzendingen. Er waren maar liefst 428 inzenders (bijna 2500 gedichten!), van wie er uiteindelijk 59 een plaats kregen.