‘Waarom schrijft u eigenlijk voor de jeugd?’ Daar heeft Thea Beckman een helder antwoord op

Toen Marjolein Visser voor kinderen begon te schrijven, merkte ze dat dit minder serieus wordt genomen dan het schrijven van ‘echte’ literatuur. In het museum vindt ze een lezing over precies dit onderwerp van de beschermheilige van de jeugdliteratuur: Thea Beckman.

 

Ik was vijfentwintig, had de ziekte van Pfeiffer en als ziektetroost en liefdescadeau sprak mijn toenmalige geliefde de eerste hoofdstukken van Kinderen van Moeder Aarde (1985) voor me in. Voor elke dag een paar bladzijden. Want, zo dacht hij, als je bijna niets meer kan, als de regen tegen je dak slaat en je te lang naar het plafond hebt gekeken, dan is er altijd iets wat je nog wél wilt of kan en dat is verdwijnen in de verhalen van Thea Beckman (1923-2004).

 

En daar had hij gelijk in. Maar als ik mensen vertelde over de fijne uren met Beckmans verhalen kwamen de algemene reacties neer op: ‘Als je weer beter bent, ga je wel weer echte literatuur lezen.’

 

Dit bleek niet zo te zijn. Ik lees veel literatuur die als zwaar of volwassen wordt bestempeld. Jeugdliteratuur, echter, heb ik na een korte pauze in mijn pubertijd in mijn volwassen jaren herontdekt. Ik ben oude en nieuwe jeugdliteratuur blijven lezen. Beckman staat in mijn boekenkast bij Abdolah, Benali en Bervoets. Ik heb geen kinderleeshoek. Toch lijkt er in onze leesmaatschappij wel een afgegrendelde scheiding te zijn tussen jeugdliteratuur en ‘echte’ literatuur. En we doen daarbij vaak alsof zware of volwassen literatuur per definitie beter is.

 

Toen ik zelf voor kinderen begon te schrijven, merkte ik dan ook een verandering in interesse van andere volwassenen. Ik leerde dat jeugdliteratuur amper een plek heeft op literaire festivals, bijvoorbeeld. En als ik recensies herlees over prachtig werk van gevierde jeugdauteurs als Anna Woltz, Annet Schaap en Edward van de Vendel, zie ik in lovende recensies soms tóch neerbuigende zinnen als: ‘Het is bijna literatuur.’  

 

Beckman staat in mijn boekenkast bij Abdolah, Benali en Bervoets. Ik heb geen kinderleeshoek

 

Thea Beckman gruwde van de liefdeslijn die was bedacht voor de verfilming van haar boek

Lees ook

In het archief van het Literatuurmuseum (dat – hoera! – géén hiërarchisch archiefbeleid omtrent jeugd- en volwassenliteratuur heeft) zocht ik mijn heil bij de godin, de beschermheilige en de aanjager van innemende, inspirerende en fantastische jeugdliteratuur: Thea Beckman. Ik voelde opluchting toen ik een paar op vergeeld papier getikte velletjes, inclusief handgeschreven (en door het zeer schuine handschrift soms moeilijk te lezen) notities te lezen kreeg van Die Hand. Die heilige hand die ook de avonturen van Dolf in zijn spijkerbroek en de natuur in fantasiewereld Thule beschreven had. Wellicht omdat Beckman in haar opstel ‘Schrijven voor de jeugd’ met heldere antwoorden en een niet mis te verstaan statement kwam.

 

Op dun, gekarteld papier begint Beckman haar opstel ‘Schrijven voor de jeugd’ met de verontwaardigde woorden: ‘Jeugdboeken en/of kinderboeken schrijven schijnt een bezigheid te zijn die vragen oproept. Geen interview, geen ontmoeting verloopt zonder dat mij de vraag wordt gesteld: “Waarom schrijft u eigenlijk vooral jeugdboeken?”’ Volgens Beckman klinken hier twee onuitgesproken commentaren in door: verbazing en bezorgdheid. 

 

‘De verbazing,’ zo vertelt ze, ‘houdt in: “Mens, als je nu toch de capaciteiten bezit om dikke, doortimmerde boeken te schrijven, waarom verspil je die kostelijke gave dan aan kinderen?” De bezorgdheid betekent: “Kinderen zijn zo kwetsbaar en suggestibel. Besef je wel waar je mee bezig bent?”’

 

 

Recensenten letten volgens Beckman, juist omdat ze op jeugdliteratuur lijken neer te kijken, op taalgebruik, waar het Beckman en elke andere goede (jeugd)auteur juist gaat om meer inhoudelijke vragen. Is de auteur erin geslaagd consistente, aanvaardbare karakters te beschrijven, zou ook voor een jeugdboek een van de belangrijkste kwaliteitsvragen moeten zijn. Ze baalt, zo spat er van de vergeelde blaadjes van haar opstel af, van het valse verschil dat er gemaakt wordt tussen jeugdliteratuur en literatuur voor volwassenen. ‘De criteria die wij jeugdauteurs hanteren zijn dezelfde als die welke elke goede auteur voor volwassenen aanlegt.’

 

En ja, zegt ze, ‘als jeugdauteur heb je een zekere verantwoordelijkheid omdat via dit medium manipulatie en beïnvloeding mogelijk is.’ Toch is geweld in jeugdboeken gewoon mogelijk – het verheerlijken ervan alleen niet. En ja, spanning is dan wellicht nodig voor kinderen, maar het hoeft allemaal nu ook weer geen ‘woeste avonturen’ te behelzen. 

 

Een goede jeugdauteur heeft precies dezelfde vaardigheid als andere goede auteurs: diep schrijftalent. ‘Wat niemand leren kan – je kunt het of je kunt het niet – is: van verzonnen personages levende mensen maken. Mensen die je ziet, die je herkent.’ 

 

‘Kinderen,’ schrijft Beckman, ‘zijn meedogenloos in hun oordeel: een boek dat niet boeit wordt onherroepelijk opzij gegooid’

 

Een goed jeugdboek verschilt volgens Beckman maar op een paar punten van een goede roman. Ten eerste is dat compositie: die moet strak en overzichtelijk zijn in jeugdliteratuur. Ten tweede en ten derde zijn dat taalgebruik en onderwerp: jeugdauteurs hebben daarin een beperktere keuze omdat sommige woorden en gebeurtenissen kinderen nu eenmaal niet boeien. Jeugdauteurs moeten daarom dus literair creatiever zijn. 

 

Ja, eigenlijk, zo is tussen de regels door te lezen, hebben jeugdauteurs misschien wel méér schrijftalent en inzet nodig dan auteurs die voor volwassenen schrijven. Niet in de laatste plaats omdat jeugdliteratuurpubliek van alle leeftijden is en kinderen bovendien kritischer lezers zijn dan volwassenen: ‘Kinderen,’ schrijft Beckman, ‘zijn meedogenloos in hun oordeel: een boek dat niet boeit wordt onherroepelijk opzij gegooid, al waren de bedoelingen van de auteur nog zo goed.’ 

 

Jeugdliteratuur maakt deel uit van de nationale literatuur en wijkt slechts op enkele punten af van de volwassen literatuur, zo stelt ze. Dus hup, ‘op de literatuurlijsten!’ 

 

Ik leg de blaadjes naast me neer en glimlach om de uitspraak van Beckman die ook in dit opstel staat: ‘Men vraagt trouwens aan een romancier NIET waarom hij voor volwassenen schrijft.’ Nee, denk ik. Misschien zouden ze dát eens moeten doen. 

 

Foto van Thea Beckman, jaren zeventig. Collectie Literatuurmuseum
Thea Beckman. Collectie Literatuurmuseum