‘Zou ik als schrijfster binnen enkele jaren vergeten zijn, om als auteur van een standaardkookboek eeuwig voort te leven?’

Hoewel Beb Vuyk verschillende romans en verhalenbundels schreef, is haar Groot Indonesisch Kookboek een stuk bekender dan haar literaire oeuvre. Renée van Marissing duikt in de verhalen achter het boek, dat niet alleen een receptenverzameling is, maar ook een tastbare link met het verleden.

In mijn exemplaar van Beb Vuyks Groot Indonesisch Kookboek (afgewisseld met Chinese recepten) zit een boekenlegger van M.C. Escher en een paar pagina’s daarvoor een dubbelgevouwen stortingsbewijs van de Rabobank uit maart 1994. Eind april van datzelfde jaar, rond zijn 44ste verjaardag, maakte mijn vader, in 1950 geboren op Oost-Java, een maaltijd uit dit boek voor zijn ouders en zijn kinderen (mijn zusje en ik). Na zijn dood, drie jaar later, heb ik het boek meegenomen. 

 

Ik kijk naar de recepten op de pagina’s waar de boekenlegger en het stortingsbewijs tussen zitten, maar ik heb geen idee meer welk van de gerechten hij destijds voor ons heeft bereid. Vagelijk meen ik me ‘iets met komkommer’ te herinneren, waarschijnlijk heeft hij een atjar gemaakt. 

 

In de inleiding van het kookboek schrijft Vuyk: ‘Buiten de deur eten behoort niet tot de traditie van het huiselijke Nederlandse volk. Een kleine bovenlaag uitgezonderd waagde men zich niet in het restaurant.’

 

Er waren wel Indische restaurants, vooral in Den Haag, maar die werden voornamelijk bezocht door ‘diegenen met een Indisch verleden, verlofgangers en gepensioneerden’. Maar toen veel Indische Nederlanders na de Tweede Wereldoorlog terugkeerden naar Nederland, veranderde dat. Het aantal restaurants groeide en verspreidde zich door Nederland, er werden meer toko’s geopend en ook in de Hollandse supermarkten werden steeds meer Aziatische en Indische producten verkocht.

 

De ondertitel van Vuyks inleiding is: ‘met een bemoedigend woord voor beginnelingen’. Voor de vrouwen (Vuyk richt zich expliciet op vrouwen) die nog niet thuis zijn in de Indonesische keuken geeft ze verschillende menusuggesties. ‘Houd u zich voorlopig maar aan de vlees- vis- of kipgerechten die weinig van de Nederlandse afwijken,’ schrijft ze. Stap voor stap, via een menu voor een klein etentje voor goede vrienden (‘als u voldoende zelfvertrouwen heeft en ook een beetje trots bent op uw resultaten’) komen steeds moeilijker gerechten en gerechten met meer kruiden en specerijen aan bod. 

 

Beb Vuyk tijdens bijeenkomst ter gelegenheid van het 100.000ste exemplaar van het Groot Indonesische Kookboek in restaurant D'Oriënt te Amsterdam, 1979

 

 

Beb Vuyk (1905-1991), geboren in Delfshaven, studeerde voor lerares koken en voedingsleer maar vertrok in 1930 naar Indië met de ambitie om schrijver te worden. De bestemming werd niet zomaar gekozen, haar oma van vaderskant kwam van Madura, een eiland ten noorden van Oost-Java. Beb Vuyk was dus van Indo afkomst. Ze had een donkere huidskleur, wat voor kinderen uit de buurt een aanleiding was om haar te pesten: ‘“Neger” en “Indiaan” riepen de straatjongens in Rotterdam mij na. In Indië zou niemand mij voor Indiaan uitschelden. In Indië hoorde ik thuis, tegelijk was Indië het land van het groote avontuur, daarom wilde ik naar Indië, om het gevaar en om de veiligheid.’ 

 

In de trein naar Genua, waar de boot naar Java vertrok, ontmoette ze Fernand ‘Boet’ de Willigen, met wie ze twee jaar later trouwde. Ze gingen op het Molukse eiland Buru wonen, waar Fernand een plantage runde en Beb begon te schrijven over het leven in Indië. Ze was in 1928 gedebuteerd met de novelle ‘De vriend’, die werd gevolgd door ‘Vele namen’ in 1932. In beide verhalen speelt Indië een rol, maar het eerste boek dat daar geschreven is verschijnt in 1937, de roman Duizend eilanden

 

Eind 1942 werden Beb en haar twee zoons, Hans en Ru, geïnterneerd in een Jappenkamp in Bandung. Fernand was al eerder als krijgsgevangene tewerkgesteld aan de Birma-spoorlijn. Zowel in haar teksten als in interviews en andere gesprekken heeft ze nooit veel gezegd over deze ongetwijfeld zware periode. Na de Indonesische Onafhankelijkheid moesten de voornamelijk Indo-Europeanen de keuze maken of ze in Indonesië bleven of naar Nederland (terug)gingen. Beb Vuyk koos voor het Indonesische staatsburgerschap. Haar man ook, zij het met grote twijfel. In 1958 vertrokken Fernand en Beb uiteindelijk voorgoed terug naar Nederland, hun zoons woonden er al ruim tien jaar bij pleeggezinnen, zodat ze in Nederland hun opleiding konden volgen. 

 

‘Zonder sambal smaakt de Indonesiër de maaltijd niet’

 

Aan het eind van haar leven merkte ze tijdens een interview op: ‘Er is bij mij nooit iets zonder heibel gebeurd.’ En dat zei ze niet voor niets. Ze was wars van de nostalgische gevoelens van veel Nederlanders die in Indië hadden gewoond, sprak zich hierover uit en zette daar meermaals een gesprek mee op scherp. 

 

‘Sambal is een lik rode hetigheid die je op de rand van je bord deponeert,’ schrijft Vuyk bij het desbetreffende hoofdstuk. ‘Zonder sambal smaakt de Indonesiër de maaltijd niet.’ Er staan vijfentwintig sambalrecepten in het kookboek, waaronder de ‘sambal Boet’, vernoemd naar haar man. Een ‘tamelijk ingewikkelde sambal. Ze is echter bijzonder geurig en mild.’ 

 

Vuyk geeft tips hoe je de pepers minder heet kunt maken, bijvoorbeeld door de zaden en zaadlijsten te verwijderen. ‘Durft men het dan nog niet aan dan kan men de opengesneden en van hun zaad ontdane lomboks een poos in kokend water laten ontheten. En tenslotte – maar dat is voor de bangerds – kan men de sambal “vervalsen” met er een theelepel tomatenpuree aan toe te voegen.’  

 

Beb Vuyk en Fernand de Willigen in een keuken tijdens de presentatie van het Indonesische Menu Kookboek, 1979

 

In 1973 ontving Beb Vuyk de Constantijn Huygens-prijs voor haar oeuvre. Deze prijs betekent veel voor haar. In haar dankwoord vertelt ze dat haar Verzameld werk, dat een jaar eerder was verschenen, goed werd ontvangen, maar dat er maar iets meer dan 900 exemplaren van waren verkocht. Terwijl er van het Groot Indonesisch Kookboek, dat een aantal weken voor de uitreiking van de Constantijn Huygens-prijs verscheen, binnen die paar weken al duizenden exemplaren waren verkocht.

 

‘Een half jaar recepten schrijven bleek duidelijk door een veel groter publiek gehonoreerd te worden dan 45 jaar leven en schrijven (…). Ik werd bang. Zou ik als schrijfster binnen enkele jaren vergeten zijn, om als receptenproducente, als auteur van een standaardkookboek, eeuwig voort te leven? Nou ja eeuwig, misschien toch wel tien herdrukken. Aan deze vrees heeft het bestuur van de Jan Campert-Stichting door haar bekroning van mijn gehele oeuvre een einde gemaakt. Ik ben haar daar zeer dankbaar voor.’

 

Het werden wel meer dan tien herdrukken. De zeventiende druk die ik in mijn handen heb komt uit 1986, de eerste druk van het kookboek verscheen in 1973. Vorig jaar is bij uitgeverij Kosmos de vierenvijftigste druk uitgekomen. Het is in Nederland een standaardwerk voor de Indonesische keuken geworden, en heeft haar literaire oeuvre zwaar overschaduwd en overleefd.

 

Toen in 1979 het 100.000ste exemplaar van het Groot Indonesisch Kookboek verscheen, werd dat gevierd in restaurant De Oriënt in de Van Baerlestraat in Amsterdam-Zuid, dezelfde plek waar zes jaar eerder het boek ten doop werd gehouden. In Een leven in twee vaderlanden: een biografie van Beb Vuyk van Bert Scova Righini is te lezen dat tijdens die boekpresentatie een rijsttafel met dertien gerechten werd geserveerd en dat het eerste exemplaar werd uitgereikt aan de plaatsvervangend ambassadeur van Indonesië, minister Sujatmo Martosuhardjo. Vooral dat laatste zegt iets over de band die Vuyk met Indonesië had en andersom, al woonde ze inmiddels alweer jaren in Nederland. 

 

‘En als we bovendien niet precies de smaak kennen is het moeilijk een harmonieus geheel te creëren’ 

 

Ook verscheen in 1979 het Indonesisch Menu Kookboek, waarvan het contract in het archief van het Literatuurmuseum ligt. Het idee van de menusuggesties, zoals in het voorwoord van het Groot Indonesisch Kookboek, is in dit menu-boek het uitgangspunt. Het bestaat uit veertig complete menu’s, variërend qua niveau, zodat de Nederlander niet zelf hoeft na te denken welke gerechten bij elkaar passen. ‘En als we bovendien niet precies de smaak kennen is het moeilijk een harmonieus geheel te creëren,’ aldus de flaptekst.

 

Zelf heb ik nog niet uit het Groot Indonesisch Kookboek gekookt, maar nu het deze dagen naast me op mijn bureau ligt, beginnen de recepten te lonken. De ‘Tahoe pedas’, de ‘Tempe batjam’, de maiskoekjes, de droog gebakken aubergines (‘Gorengan terong’) en natuurlijk de komkommer in het zuur (‘Atjar ketimoen’). Ik scheur dunne repen van het kladblok dat naast me op mijn bureau ligt en stop de reepjes, een paar hoofdstukken verder dan de boekenlegger en het stortingsbewijs, tussen de pagina’s.