Dwarse vrijdenker: Kellendonks beschavingskritiek

‘“Fout” zijn is volgens de openbare mening een kwestie van predestinatie – ben je katholiek en ben je het niet in alle opzichten eens met links en weldenkend Nederland, dan ben je een fascist.’

Kellendonk aan Laurens van Krevelen, 5 juli 1986

‘“Fout” zijn is volgens de openbare mening een kwestie van predestinatie – ben je katholiek en ben je het niet in alle opzichten eens met links en weldenkend Nederland, dan ben je een fascist.’
Toon hoofdstukken

In 1987 kreeg Kellendonk voor Mystiek lichaam de F. Bordewijkprijs uitgereikt. In zijn dankwoord noemde hij die bekroning ‘een onverdachte, gezaghebbende punt […] achter de hysterische ontvangst die het boek vorig jaar is bereid. […] Kennelijk wemelt het in dit land van de mensen die hun onzekerheden alleen kunnen bezweren door agitatie, verboden en taboes.’ Zoals we hebben gezien beschuldigden literaire critici als Nuis en Peeters de auteur van een reactionair wereldbeeld. Dertig jaar later wordt Kellendonk vanwege zijn cultuurkritiek weleens als een voorloper of, negatiever geformuleerd, wegbereider gezien van een cultuurconservatieve stroming die sinds Pim Fortuyn ook politiek van belang is. Behalve dat de schrijver hiermee in een hokje wordt geplaatst dat hem veel te nauw past, wordt hij er van de weeromstuit door misvormd als een politieke schrijver, en dat was een contradictio in terminis voor Kellendonk.

Goed en kwaad, goed en fout

Behalve in brieven aan Nuis en Peeters verweerde Kellendonk zich ook in het openbaar tegen alle aantijgingen. In de lezing ‘Ons wilde Westen’, geschreven naar aanleiding van het gekrakeel rond Mystiek lichaam, hekelt hij het moralisme in de politiek en de verpolitiekte journalistiek, waar luie denkers de dienst uitmaken: ‘De ideologie is de wereld van het uitgeschakelde denken en de volautomatische moraal. Er zijn maar twee partijen: wij, die goed zijn, en de anderen, die niet deugen.’ De ideoloog heeft daarmee de morele uitverkorenheid van de gelovige overgenomen: ‘De anderen zijn slecht, dus voelt hij zich goed – is dat niet de oude kwezelachtigheid die tegelijk met de religie overwonnen had moeten zijn?’

Zijn kennismaking met de erfzonde was van beslissende invloed op Kellendonks ontwikkeling. De erfzonde gaat over sterfelijkheid en over het onderscheid tussen goed en kwaad. In de postchristelijke maatschappij, zo heeft Kellendonk scherp opgemerkt, is een seculiere variant van de erfzonde werkzaam: de Tweede Wereldoorlog en meer bepaald het collectieve schuldgevoel over de Holocaust. Goed en kwaad zijn daarbij vervangen door goed en fout, door deugen en niet-deugen. ‘Antisemiet is puur slecht. Sta je eenmaal als puur slecht te boek, dan kunnen je de dolste opvattingen worden aangewreven.’

 

Feiten en intenties doen er dan niet meer toe: ‘Goed en fout zijn geen kwalificaties van je daden, het zijn kleuren van je ziel en om die kleuren aan het licht te brengen hoeft de journalistieke geestdrijver zich slechts in gedachten te verplaatsen naar de oorlog’, de ‘gemythologiseerde’ versie van die oorlog om precies te zijn: ‘Goed zijn is vervolgens een wissewasje. Het is een kwestie van zo schofterig mogelijk doen tegen de fouten. En als er niet genoeg fouten zijn om je goedheid op bot te vieren, dan maak je er zelf een paar bij.’

 

Een roman was voor Kellendonk een laboratorium waarin een fenomeen als antisemitisme onbarmhartig tegen het licht kon worden gehouden. In zijn brief aan Aad Nuis doceerde hij:

Wanneer je, zoals ik, in je naaste omgeving met racisme te maken krijgt, dan ontdek je dat je het probleem niet de wereld uit helpt door heel hard foei! te roepen. Dat werkt meestal averechts. Veel belangrijker is het om de psychische en sociale mechanismen bloot te leggen, die tot racisme leiden, om de mensen iets meer van zichzelf te laten begrijpen.

Kellendonk benadrukte dat zijn cultuurkritiek niet in de laatste plaats ook een vorm van zelfkritiek was. Als homoseksueel en als ontwortelde katholiek die gegrepen was door de Joodse traditie en Mystiek lichaam beschouwde als ‘een eerbetoon aan het joodse erfgoed’, spaarde hij zichzelf zeker niet. Daarin verschilt de schrijver van de verpolitiekte journalist: ‘Literatuur is het debat tussen het ik en het zelf. Journalistiek het debat tussen de eerste persoon meervoud en de anderen, die niet deugen.’ In zijn literaire werk wilde Kellendonk ideeën laten botsen, laten conflicteren met ervaringsfeiten, om zo het denken op gang te brengen. De critici bleken niet bereid tot discussie, maar slechts tot ‘etikettering’: een idee in een roman is óf een dogma óf een ketterij. Zelf was Kellendonk ook een moralist, zo gaf hij toe, ‘maar niet van de partijpolitieke soort’ die ‘graag met stenen gooit om zichzelf zonder zonde te kunnen wanen. Ik zie het kwaad overal.’

Flikkerij en Jodendom

In ‘Ons wilde Westen’ schrijft Kellendonk over de ideeënmuziek van Mystiek lichaam: ‘Strikt literair gesproken […] zijn de denkbeelden in een roman figuren als alle andere figuren. Ze vereisen geen speciale instemming, evenmin als de personages of de symbolen die de schrijver opvoert.’ De dubieuze ‘denkbeelden’ worden bovendien in deze roman niet alleen door de personages vertolkt, maar ook uitbesteed aan een merkwaardig, allegorisch karakter waar we eerder al op wezen: ‘de Geschiedenis’.

 

De Geschiedenis treedt ten tonele wanneer Victor geboren is en Gijselhart zich bewust wordt van het Verbond: ‘Ongeborenen, levenden en doden, allemaal zijn we één familie, één lichaam.’ De Geschiedenis nestelt zich daarmee ‘behaaglijk’ in ‘de geschiedenis der Gijselharten’: ‘Al te lang was ze aangezien voor gedane zaken, historie, terwijl ze toch het Verbond was, de regenboog die het verleden aan de toekomst en de aarde aan de hemel had gekoppeld.’ Niet veel later, wanneer ‘de overbodige Broer’ aan de Doornenhof is verschenen, begint de Geschiedenis zich plotseling ongemakkelijk te voelen: ‘Ze kon geen overbodigheid velen. Er is maar één Geschiedenis, en dat is de Geschiedenis van iedereen. Of er is Geschiedenis, of er is overbodigheid, het is het een of het ander.’

De gewraakte passages waarin ‘de Geschiedenis’ tekeergaat tegen homoseksuelen en Joden bevatten in vroege versies van de roman nog meer provocatieve zinnen: ‘Het kind is onderweg, de flikker heeft zich overgegeven […].’
(1 / 2)
In de passage waarin de Geschiedenis beweert dat de Joden hadden kunnen weten dat ze zelf overbodig verklaard zouden worden, verwijderde Kellendonk de toevoeging dat zij ‘keer op keer net niet volledig uitgeroeid’ werden.
(2 / 2)

Niet alleen Leendert, ook Bruno Pechman moet het ontgelden bij de Geschiedenis: ‘Flikkerij en jodendom, dat was van hetzelfde overbodige laken een pak.’ De Joden hadden haar dan wel uitgevonden, maar ze hadden zich prompt tot het uitverkoren volk uitgeroepen en de andere volken daarmee boventallig verklaard. Hadden ze niet kunnen bedenken dat ze ooit zelf overbodig bevonden zouden worden? Literatuurwetenschapper Ernst van Alphen heeft in een artikel over Mystiek lichaam zijn verbijstering uitgesproken over het feit dat de critici dit allegorische aspect van de roman gemist of genegeerd hebben en een ‘realistische’ lectuur hebben gehandhaafd:

Het is […] verbijsterend dat in de hevige discussies over het vermeende anti-semitisme en de homohaat in Kellendonks roman de schokkende woorden van dit personage ijverig aangehaald worden, zonder dat men stil staat bij de status van de woordvoerder. Het ten tonele voeren van een allegorisch personage als de Geschiedenis in een moderne roman is een provocatie die de lezer dwingt zijn leeshouding te herzien.

De multiculturele samenleving

Om de auteur te kunnen brandmerken als ‘fout’ verwezen critici als Nuis naar uitspraken van Kellendonk in een interview met NRC Handelsblad dat de verschijning van Mystiek lichaam begeleidde. Kellendonk beschrijft hierin het zondebokmechanisme dat in werking treedt zodra in een maatschappij naar radicale gelijkheid wordt gestreefd: ‘Hoe groter de gelijkheid, des te meer discriminatie en racisme. Distinctiedrift is levensdrift. Het individu speelt op en zoekt een vijand.’

 

Kellendonk hekelt de desinteresse voor ‘wat een volk, een land, een nationale cultuur is’. Interviewer H.M. van den Brink werpt tegen dat dit vage en beladen begrippen zijn, waarop Kellendonk repliceert:

Het is armoeiig om er dan maar helemaal niet meer over te willen nadenken. De luie suggestie dat er zoiets als een multiculturele samenleving zou kunnen bestaan, is even gevaarlijk als een eng nationalisme. Alsof mensen niet voor een groot deel hun identiteit ontlenen aan de cultuur die hen omringt. Dat soort domheid, dat soort goedbedoelde achterlijkheid – daar maak ik me nu zorgen om.

De schrijver neemt hier een specifiek aspect van de ideologie van het multiculturalisme op de korrel: het geloof dat een multiculturele samenleving zonder Leitkultur kan bestaan. Het waren echter de zinnen die hierop volgden die, uit deze context gelicht, voor reuring zorgden: ‘Een straat waar men op de ene hoek een katholieke kerk probeert te handhaven, op de andere een moskee en nog een hindoetempeltje ergens in het midden, is een straat waar binnen de kortste keren helemaal geen godsdienst en helemaal geen gemeenschap meer zullen zijn.’ Een multiculturele samenleving waarin alle culturen gelijkwaardig zijn verhoogt de kans op sociale spanningen en wederzijdse intolerantie. Het leverde Kellendonk echter het verwijt op dat hij de moskeeën en de tempels wilde sluiten.

Botte bijl

Mystiek lichaam is volgens Kellendonks eigen typering ‘een moderne moraliteit, waarin het paulinische beeld van de samenleving als organisme, als mystiek lichaam, wordt afgezet tegen distinctiedrift, seksverslaving, de nepwaarde van het geld die werkelijke waarden vernietigt’. Het Verbond is een mooie gedachte, maar het moet wel steeds opnieuw ‘waargemaakt’ worden en Mystiek lichaam was ‘een poging daartoe’:

Het verbond maakt deel uit van de traditie, de traditie die een groot organisch geheel is. […] Details kun je wel overboord zetten, maar niet de onderliggende structuur. Het is bovendien ook gevaarlijk om het verleden zomaar weg te willen vegen, er niks mee te maken willen hebben, en te willen doen alsof we zomaar opnieuw kunnen beginnen. En of je de oude waarden uiteindelijk verwerpt of aanvaardt, je moet er wel besef van hebben. Dat “besef” levert problemen op en die problemen heb ik geformuleerd.

Een belangrijke tekst over deze thematiek is ook Kellendonks essay ‘Kardinaal Simonis en de kinderen van het licht’ (1987). Hierin komt hij terug op de interviewuitspraak over de multiculturele samenleving en de daaropvolgende beschuldigingen van onverdraagzaamheid. ‘De boodschapper kreeg weer eens de schuld van het slechte nieuws.’ Die onverdraagzaamheid iser al overal om ons heen, beargumenteert Kellendonk, en zeker niet alleen van de kant van de aanhangers van de godsdiensten, ‘maar evenzeer van hen die het evangelie van de vooruitgang prediken en intussen met artikel 1 als botte bijl alles proberen te slechten wat ze onverenigbaar achten met hun verlichte opvattingen’. Artikel 1 is bedoeld om discriminatie tegen te gaan, maar in handen van weldenkend Nederland wordt het omgesmeed tot ‘een ideologisch terreurwapen’.

 

In het Kellendonknummer vanDe Revisor(1991) heeft criminoloog Chris Rutenfrans het gevaar van die dynamiek treffend verwoord. In vrije samenlevingen zijn de klassieke vrijheidsrechten aangevuld met sociale grondrechten zoals antidiscriminatiewetgeving, met het nobele doel maatschappelijke gelijkheid te bevorderen. ‘Maar vrijheid en gelijkheid staan op gespannen voet en het gevaar is aanwezig dat de sociale grondrechten worden gebruikt ter ondermijning van de vrijheidsrechten, dat bij voorbeeld het verbod op discriminatie wordt gehanteerd als wapen tegen de vrijheid van godsdienst en van meningsuiting. De rel rondMystiek lichaamis hiervan een mooi, maar onsmakelijk voorbeeld.’

Medelijden en huiver

 

De personages in Mystiek lichaam zijn hier en daar uitgesproken antipathiek, maar ze roepen ook deernis op. Elders verwijst Kellendonk naar Aristoteles’ stelling dat een geslaagde tragedie twee emoties opwekt: medelijden en huiver: ‘Hoe moedig een kunstwerk is kun je altijd afmeten aan de spanning tussen die twee tegengestelde bewegingen.’ In Mystiek lichaam laat Kellendonk zien wat het in existentiële zin betekent voor de homoseksueel om te moeten leven met het besef zonder nageslacht te zullen blijven en aldus geen deel te hebben aan de continuïteit van de Geschiedenis. Die strijd wordt met meedogenloosheid én empathie beschreven in de figuur van Leendert. Critici als Nuis ervoeren vooral huiver en schoven de auteur, moedwillig of door onbegrip, de meest vreselijke motieven in de schoenen.


Kellendonk legde in het interview met Van den Brink uit hoe hij de problematische verhouding tussen de utopie van het Verbond en de homoseksuele geaardheid zag: ‘Dat is het punt waarop de utopie mank gaat, waarop hij kitsch is. Er blijft een groep over, die een tragisch bestaan leidt.’ Van den Brink reageerde daarop met een uitgesproken politiek bezwaar: ‘Was er geen constructie te bedenken waardoor ze mee konden doen?’ Maar Kellendonk was geen politicus die de boel bij elkaar moet houden, hij was een schrijver die met de genademiddelen van de kunst aantoont waar het schuurt in de utopie van de beste van alle mogelijke werelden. Veeleer dan conservatief, laat staan ‘rechts’, was Kellendonk een dwarse maar rechtgeaarde vrijdenker.