Scroll voor hoofdstuk 1
1
Anna Enquist (19 juli 1945), pseudoniem van Christa Widlund-Broer, studeerde psychologie in Leiden en volgde een piano-opleiding aan het conservatorium in Den Haag. Ze was werkzaam als schoolpsychologe aan het Sweelinck Conservatorium in Amsterdam en werkte daarna aan het Nederlands Psychoanalytisch Instituut en als zelfstandig psychoanalytica.
‘Mijn schrijven is begonnen nadat ik gestopt was met pianospelen. Ik had het zo druk met mijn werk als psychotherapeut, dat ik het dagelijks trainen niet langer vol kon houden.’ Ze kon te weinig oefenen en vond dat de kwaliteit van haar spel daaronder leed. Bovendien was ze begonnen met het noteren van invallen en regels, van gedichten. Aanvankelijk hield ze dat verborgen voor haar man, de cellist Bengt Widlund, en hun kinderen Margit en Wouter. Maar toen de redactie van Maatstaf enkele gedichten plaatste en de uitgever van De Arbeiderspers Theo Sontrop haar vertelde dat hij een bundel van haar wilde publiceren, werden de familieleden wel ingelicht. ‘Ze hadden zoiets van: o ze heeft weer wat, maar ze waren ook heel trots.’
Al in haar poëziedebuut Soldatenliederen (1991) waarmee zij direct veel indruk maakte in literair Nederland, blijkt hoe belangrijk muziek voor haar is. Onder een aantal gedichten vinden we verwijzingen als ‘Tsjaikovski, Serenade voorstrijkorkest, op.48, deel II, ‘Valse’ of ‘Schumann, Kinderszenen, opus 15’. Deze aanduidingen zeggen iets over de sfeer van de gedichten, maar het zijn geenszins beschrijvingen van deze muziekstukken.
Anna Enquist heeft zich vaak uitgelaten over het voor haar kenmerkende verschil tussen muziek en taal.
Ik heb op het conservatorium gezeten, ik ben met muziek begonnen en naar mijn gevoel is de volledige ervaring die je van en via muziek kunt hebben niet in taal weer te geven. Je hebt enerzijds de taal van de muziek die emotioneel is, letterlijk onuitsprekelijk. En dan heb je de kariger, duidelijker, aanwijzender taal van de woorden.
Muziek spelen kan zo louterend zijn. Het biedt structuur. Het maakt je bewust van je lichaam en je spieren. Het is iets waardoor je geduld leert te oefenen. Je gaat iedere dag maar een heel klein stukje vooruit. De volgende dag ben je weer achteruit gezakt. Dan ga je weer wat verder. Je brengt in je muziekspel emoties tot uitdrukking. Muziek lijkt veel op taal maar ze heeft geen aanwijzende betekenis. Daarom is ze veilig.
Na drie dichtbundels Soldatenliederen, Jachtscènes (1992) en Een nieuwafscheid (1994) publiceerde Anna Enquist in de jaren negentig twee romans: Het meesterstuk (1994), gebaseerd op de structuur van Mozarts Don Giovanni. En Het geheim (1997), waarin één van de hoofdpersonen Wanda van haar docent te horen krijgt: ‘Alles wat je voelt moet je vertalen in techniek. Als je speelt moet dat tweetalig zijn. Wie alleen in technische taal kan spelen is misschien virtuoos, maar saai. Wie alleen de gevoelstaal spreekt is expressief, maar onbeheerst. Het geheim is de tweetaligheid.’
Die synthese van een strenge vorm waardoor de emoties nog heviger uitkomen, is een belangrijk gegeven in het werk van Enquist. In Contrapunt (2008) dat qua vorm gebaseerd is op de Goldbergvariaties van Johann Sebastian Bach, weet Enquist de radeloosheid van de vrouwelijke hoofdpersoon te beschrijven, veroorzaakt door de dood van de dochter. Dit autobiografische feit beheerst een groot deel van de gedichten en romans die Anna Enquist publiceerde nadat haar dochter Margit in 2001 bij een verkeersongeval op de Dam in Amsterdam overleed.
Verlies – het verliezen van de moederband, eerst al door de geboorte, later het opgroeien, naar school gaan, het verlaten van het ouderlijk huis – het is een proces dat Enquist met een heldere weemoed beschrijft in haar eerste dichtbundels. ‘Het leven met de kinderen vond ik de meest complete fase in mijn bestaan.’ In Klaarlichte dag (1996) lezen we in het gedicht ‘Dochter, dochter (4)’:
Dochter, dochter
Hoe kan ik het uitleggen.
Zo’n kind kan het niet helpen, zestig kilo
geworden, in de stad gaan wonen.
De moeder beheert het geheugen. Het kind
herinnert plakboeken en enkele liederen.
Geen uiteenscheuren zo wreed. Altijd
geweten (later, groot) en nooit beseft
dat de tijd het hart er echt uit zou
rukken, dat rafelige randen en een
rood gat zouden achterblijven. Dat moet je
bedekken. Ze geloven je niet. Het kind kan
het niet helpen. Dat heeft ook verdriet.
Dat uiteengroeien van kinderen en ouders wordt altijd weer gecompenseerd door weekeindbezoek, gezamenlijke reizen, enthousiasme voor het voetballen, feiten die in haar gedichten ook uitgebreid aan bod komen. Het echte verlies is even gruwelijk als navrant. Voor de week van de poëzie schreef Enquist Een kooivan klank, uitgegeven door de CPNB. In tien hamerende gedichten vermengt Enquist herinneringen met de pijn van de overlevende moeder.
Stem
Ik schoof de wieg onder de vleugel,
dekte haar toe met Bach en Ravel,
zong Otis Redding, Roodkapje
voor later, dacht ik. Een roerende
scène, brullen en dreinen verdrongen.
Zij ontvouwde de jonge boom
van haar longen, perste lucht langs
de verse stembanden. Geen geluid
puurder dan dit, geen geluk
scherper, geschikter om te bewaren,
vast te leggen in geluidsdragers
te begraven. Voor later.
Muziek zorgt bij een baby voor ‘bescherming, troost – en al snel plezier en bevrediging’. Zo ook in dit gedicht, waar de ik-figuur zowel klassieke componisten laat horen als de soul van Otis Redding en het sprookje van Roodkapje. Het kind wordt er rustig van, het ‘brullen en dreinen’ maakt plaats voor een gelukzalig geluid, dat de ik-figuur opneemt op een tape- of cassetterecorder. Een tastbare herinnering, zoals in plak- of fotoboeken. Om nog eens naar te kijken of luisteren. De laatste regel maakt heel scherp duidelijk dat die handeling niet meer voor moeder én kind geldt.
Even genadeloos is het gedicht ‘Foto’ uit dezelfde bundel, waarin Enquist even refereert aan het zangtalent van haar dochter:
Foto
Geef het maar toe. Wat je schrijft
heeft geen zin. Gevoelig gezwatel
een meisje dat zingt. Hou toch op,
stomp jezelf in je rug. Wees oprecht
tegen lezers. Liever dan dikke woorden
een kille inspectie. Kijk, deze foto:
leeg strand bij avond. Jonge vrouw,
achterkant. Haar hemd heeft de kleur
van de zee. Zand op haar schouders,
zout haar in een knot op haar kruin,
bleek licht rond haar lichaam. Stil.
Ze heeft nog een week.
Poëzie was ook in de vroegste bundels van Enquist nooit lieflijk of sentimenteel, maar direct, hard in manier van uitdrukken en duidelijk in de beschrijvingen, ook als het om gevoelens van gemis en melancholie ging. Zo ook in dit gedicht. Geen poëtische tranen, maar oprechtheid, de kille blik gericht op een laatste foto: dochter aan zee. Om met de laatste regel de lezer recht in het hart te treffen.
Heeft het accent voor Anna Enquist jarenlang gelegen op haar praktijk als psychoanalytica en het schrijven, dat verandert na het fatale ongeluk van haar dochter: ‘In de tijd van groot verdriet na de dood van Margit ben ik weer begonnen met pianospelen. Ik studeer moeilijke stukken in, waar ik al mijn aandacht voor nodig heb, stukken met moeilijke vingerzettingen.’