Over het vak van musicus, de repetities en optredens, de angsten en ergernissen, maar ook de gevoelens van triomf en gelukzaligheid, heeft Anna Enquist in diverse gedichten geschreven, maar heel uitgebreid in haar roman Het geheim. Aan veel van dat fictieve werk liggen theoretische beschouwingen ten grondslag, gepubliceerd als artikel of gehouden als lezing. Aanzetten daartoe, varianten en uiteindelijke versies bevinden zich in de collectie van het Literatuurmuseum. Dat materiaal laat zien hoe diepgaand zij zich heeft beziggehouden met het métier van de musicus en de problemen waar hij of zij tijdens een carrière op stuit.
Het gedicht ‘Concert’ uit de bundel Een nieuw afscheid beschrijft de psychische staat van een cellist. In de eerste strofe overheerst de angst. Eenmaal op het podium zou hij pardoes door de vloer kunnen zakken, of last hebben van tocht op de bühne. Zekerheid biedt alleen een perfecte kennis van de partituur, bereikt door jarenlang studeren. Pas dan kan hij als een ‘veldheer’ heersen voor het publiek.
De tweede strofe gaat over de eenheid tussen speler en instrument. In het essay Spanningen bij musici (opgenomen in F. Evers, Muziekpsychologie, Assen 1995) schrijft Enquist: ‘het instrument gehoorzaamt als een goed gedresseerd paard maar kan onaangekondigd ineens zijn eigen gang gaan. Naast liefde voor het instrument blijkt de speler ook een verborgen haat te koesteren tegenover dit medium waartoe hij veroordeeld is; de neiging het te vernielen wordt als vreemd ervaren maar dient zich wel degelijk aan, in alle gruwelijke details.’
Als de mogelijke hindernissen zijn overwonnen (‘slagveld’) en de musicus erin slaagt te spelen zoals hij zich dat wenst, voelt hij zich een ware triomfator. Het gedicht maakt vooral duidelijk dat het voor het (publieks)oog ‘zomaar’ spelen er niet bij is. Een musicus is altijd afhankelijk van zijn emoties en de omstandigheden waaronder hij moet spelen.
Concert
Hij is op zoek naar een podium waar hij niet doorheen
zakt, waar geen koude wind opsteekt als hij opkomt,
de loopgravenjongen. De partituur heeft hij al trainend
opgegeten, gecodeerd in puls en vingerzetting trilt het
compacte weten naar buiten, waar hij veldheer is.
Het instrument, vertrouwd als buik en knie, een goudbruin
paard dat snikt als hij tikt, springt als hij zingt,
kan soeverein een kalme zin afsluiten. De vreemde wens
om krachtig met de laars het houten hart te kraken,
snel de stok te knakken in het verend middelpunt
wijkt weg als de muziek gaat winnen, als de speler
wordt getild, bevrijd: strijkend boven het slagveld
kan hij even tijdloos heersen over eindigheid.
In het genoemde essay gaat Anna Enquist in op de gezonde spanning voor een optreden, maar ook op de oorzaken voor over-spanning. Ze analyseert de vertekende waarneming die bij veel musici voorkomt. Hun relatie met de muziek is ‘vergelijkbaar met de intieme relatie tussen twee personen’.
Uitgebreid bespreekt ze de behandelmogelijkheden van musici die met uiteenlopende klachten bij een psychotherapeut terechtkomen. Vermeende of reële angsten kunnen een rol spelen, alsmede vrees voor concurrentie bijvoorbeeld van jongere, net opgeleide collega’s. Ook in deze beroepsgroep leidt ouder worden tot gebreken. Blazers vrezen ademhalingsproblemen, pianisten artrose en reuma en alle leden van een orkest een afnemend gehoor.
Lezers van Het meesterstuk, Het geheim, Contrapunt en Kwartet zullen in haar essays zien hoe Anna Enquist haar therapeutische en muzikale kennis op een geraffineerde en vaak indirecte manier over haar hoofdpersonen distribueert. We gaan daar verderop in dit verhaal aan de hand van de romans Het geheim en Contrapunt nader op in.
Serenade
Als ik zou gaan liggen, die chtonische lokroep gehoorzaam,
dan zou ik gered zijn, verloren; was ik mij kwijt.
Zo leef ik in verplicht verzet, klem mij vast aan
de dingen, de pen en de appel, zo was ik mijn haar.
O, er zijn dagen die lichter vallen, dagen die
vluchtend voorbijgaan, gedragen door fietstocht
of wetenschap, witte wijn in de tuin en
van die halfverdoofde vrede van binnen.
Ik heb een schuilhut in het bos. Daar hurk ik,
een gedeserteerd soldaat, laag aan de grond.
Een geur van aarde en gevaar. De wind
brengt flarden van onustbarende muziek:
G-groot, het lijkt een wals, niets aan de hand
alleen ik ga ten onder ik verga ik ga
reflectieloos teloor in zachte pizzicati,
een zakdoek als gehavend vaandel in mijn vuist.
In het tijdschrift Psychologie (mei 1989), twee jaar voor haar poëziedebuut, gaat ze in op de mogelijke valkuilen in het leven van een musicus. Als een kind zeer begaafd is, kan er een afstand ontstaan tussen het kind en de ouders. Niet alleen in gezinsverband, ook met de buitenwereld kan het contact verflauwen. Dat kan leiden tot problemen in de sociale omgang. Een andere mogelijkheid is dat ouders de jonge musicus pressen tot prestaties boven zijn of haar kunnen. Dat is eveneens in de sportwereld een bekend fenomeen. Een belangrijk moment in het leven is de overgang van thuis of samen met een docent musiceren naar ‘de grote wereld’ van het conservatorium. Daar gelden de prestaties niet meer als uniek en worden er continu vergelijkingen getrokken met collega-studenten. Enquist constateert dat vooral in de eerste jaren aan het conservatorium veel musici-in-spe depressief worden. Depressies en paniekaanvallen komen ook met regelmaat voor als men eenmaal deel uitmaakt van een orkest. Een dirigent kan te autoritair leiding geven of bepaalde musici ‘voortrekken’, de concurrentie onderling kan onaangename vormen aannemen en sommigen kunnen geen balans vinden tussen gezonde spanning en hevige stress.
De belangrijkste opmerkingen van Anna Enquist in dit en andere artikelen en essays betreft de discipline. Als het studeren om zich alle facetten van een instrument volledig eigen te maken en het instuderen van bepaalde stukken alleen als dwang worden ervaren, kan dat ook leiden tot fysieke en psychische klachten. In veel interviews heeft Enquist duidelijk gemaakt dat zijzelf bij alles wat ze doet discipline juist als heel prettig ervaart. Dat gold haar studie aan universiteit en conservatorium, maar later ook de opleiding tot psychoanalytica.
Werkwijze
Wat dat schrijven betreft: dat doet Enquist meestal met de hand. ‘Ik kan niet nadenken met de computer.’ Sommige gedichten komen ‘kant en klaar’ in haar op, aan andere blijft ze maandenlang ‘prutsen’ en dan nog bevalt het resultaat haar amper. Aan haar romans werkt ze dagelijks, ze schrijft een aantal vellen vol met een maximum van drie. Een dag later leest ze die vellen door, verandert hier en daar wat en gaat verder. ‘Eigenlijk heb ik altijd maar één versie. Van romans zoals Het geheim waarvan diverse stadia (van manuscript tot laatste drukproef) tot de collectie van het Literatuurmuseum horen, bevat de eerste handgeschreven versie haast geen doorhalingen of correcties. Alle hoofdstukken van Het geheim zijn geschreven in een zeer regelmatig, wijd handschrift, dat zeer goed leesbaar is. Ook in drukproeven wordt weinig veranderd. In een proef van Het meesterstuk heeft een redacteur van De Arbeiderspers suggesties en verbeteringen aangebracht. (Zie hier ook het artikel van Yannick Dangre). In de regel neemt Enquist ze over. Meestal gaat het om het indikken van de tekst, als de redacteur in de kantlijn heeft geschreven ‘niet te veel uitleggen’ of ‘weer staccato’.
Behalve haar redacteur was het haar dochter Margit die haar adviseerde. Toen Enquist er bij het schrijven van het boekenweekgeschenk De ijsdragers (2002) niet uit kwam, reageerde Margit met suggesties. Anna Enquist bedankte haar voorin die novelle voor ‘haar literaire kennis en grote gevoelsbegaafdheid’. Ook over de historische roman De thuiskomst, die in 2005, vier jaar na de dood van Margit zou verschijnen, spraken moeder en dochter met elkaar, bijvoorbeeld bij het concipiëren van de verhaallijn.
Veel aantekeningen maakte Enquist voor de avondvullende programma’s samen met pianist Ivo Janssen. ‘Hij speelde piano en ik las gedichten, maar ik studeerde die stukken ook om er goed in te zitten en te kijken welke tekst er het beste bij paste.’ De teksten voor de programmaboekjes schreef Enquist zelf. Vaak baseerde zij zich daarbij op buitenlandse biografieën en artikelen, zoals bij Schumann, Chopin en Rachmaninov.
De première van hun eerste gezamenlijke programma Tussen boven- en onderstem vond op 1 maart 2001 plaats in de Kleine Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw.
Het programma bestond uit vierentwintig préludes van Chopin en negentien gedichten die Enquist selecteerde uit de verzamelbundel Gedichten 1991-2000, waaronder ‘La Folia’, ‘Vliegveld’, ‘Een herfstlied’ en ‘Boottocht met muziek’. Daarnaast bracht ze vijf gedichten uit De tweede helft (2000) ten gehore. Van dit programma verscheen een cd, evenals van De erfenis van meneer De Leon (gebaseerd op Het geheim) en Hier was vuur, gedichten over moeders en kinderen met muziek uit de Kinderszenen van Schumann. Tijdens het programma Contrapunt/GBV voerde Ivo Janssen alle Goldbergvariaties uit, zonder de door Bach wel voorgeschreven herhalingen. Anna Enquist las fragmenten uit haar roman.
Avonden
Vanaf haar eerste publicaties heeft Anna Enquist meegewerkt aan literaire programma’s. Ze werd geïnterviewd en las voor uit haar gedichtenbundels en romans. Soms deed ze dat alleen, vaak ook met anderen. Zo was ze een van de auteurs die avond aan avond voorlas tijdens een tournee van Behoud de begeerte. Later nam ze, als one of the boys, deel aan de avonden van het voetbaltijdschrift Hard gras. Ook over de samenwerking met Ivo Janssen was ze heel enthousiast: ‘Het is eigenlijk een soort theaterprogramma. We komen op, doen ons kunstje en we gaan weer af. Ik vind het heerlijk omdat je de hele avond die mooie muziek hoort. Het is veel leuker dan die lezingen, omdat je met z’n tweeën bent. Je gaat samen heen, je gaat samen terug, je hebt plezier samen.’
Al kort na de dood van Margit trad Anna Enquist weer op in het openbaar. Ze had al een tournee vastgelegd rondom het boekenweekgeschenk De ijsdragers en wilde daar niet onderuit. Ook daarna bleef ze optreden, al beperkte ze zich soms tot voorlezen om ongewilde vragen te voorkomen.
Fuga
Met geweld geboren, met geweld
gestorven. Wij kunnen geen uitroep
verdragen, geen leven meer velen.
Branding jaagt ons het land in,
storm maakt ons bang. Gejakker
van wolken kunnen we niet aanzien.
Met geweld gestorven. Wij wachten,
gekromd, in een windstil weiland
op het flinterdun begin, een fuga,
enkele lijn, dan twee en we zijn al
verloren. Wat in ons beantwoordt
aan dit lied, wat smacht er in ons
naar klare meisjesklank. Met geweld.
Roept zij ons tussen de regels, gestorven,
verbergt zij bij alt en sopraan haar partij
die klimt en zich klemt aan tijdloze
voorhouding? Zij verdwijnt
in het stilste accoord, onhoorbaar
zingend, met geweld gestorven. Ach
hoe wij op de stemvoering studeren,
ach hoe wij haken naar haar stem.
In 2015 en 2016 was Anna Enquist stadsdichter van Amsterdam. Haar gedichten verschenen in Het Parool en werden gebundeld onder de titel Hoor de stad (2015). ‘Met een actueel gedicht kan ik wel een stem in elk debat zijn.’