Kooiman opende het eerste nummer van dit tijdschrift (ik sla de ‘Verantwoording’ even over), met een kort verhaal dat de bescheiden titel ‘Souvenirs, genummerd viii en x’ draagt, waarbij het eerste ‘souvenir’ afkomstig zou zijn uit de ‘memoires van een mensenredder’. Nog voor je begonnen bent met lezen, is de wereld van de lezer al twee niveaus verwijderd van die van de verteller: het verhaal doet zich voor als een souvenir dat zich voordoet als memoires. Dat deze redder vervolgens een ‘onbetekenende held’ wordt genoemd, die ‘nooit iets had meegemaakt maar kerngezond’ is, zet alweer op het verkeerde been. Dat wil zeggen: voor de literaire auteurs rondom dit tijdschrift het juiste been, namelijk dat van de literaire structuur en de stilistische omweg. Binnen dat verhaal probeert iemand de overbuurvrouw te waarschuwen dat er brand is, maar die gelooft dat niet, luistert met wantrouwen, het ‘lachje van voldoening’ vergroot zijn geloofwaardigheid niet. Of er echt brand was, is een onbeantwoordbare vraag. Het enige wat zeker is, is dat de weldoener zal zwijgen. Immers, ‘niemand wilde hem geloven’.
De redactie van De Revisor kijkt in 2011 overigens met trots terug op dit vroegste begin, dit verhaal ‘van gefnuikte verwachting en grootse pijnlijkheid, van brand en een glas sherry’, en om te begrijpen waarom, is het toch goed om even te kijken naar de ‘Verantwoording’. Die is namelijk uiterst serieus. Op het eerste gezicht zelfs defensief, maar dat is schijn: ‘Dit blad zal niet in het teken staan van ideologie of esoterische wijsheid. Wie daarop wacht kan nu met lezen ophouden en De Revisor bij voorbaat afdoen als elitair en geestvernauwend.’ Het is duidelijk dat ze dat etiket als een geuzennaam zullen dragen. Wars van esoterie, niet bang voor elitarisme – en altijd met de literatuur als uitgangspunt.
Het is dat aspect dat een beetje op de achtergrond verdwijnt in de korte beschouwingen die er in de kranten aan Kooiman werden gewijd: die liefde voor literatuur, die toewijding – die serieusheid. En die tref je wel aan wanneer je in de archieven van De Revisor op zoek gaat naar de brieven die Kooiman schreef. Zo was er in 1979 veel rumoer rondom de beroemde Huizinga-lezing van Karel van het Reve, waarin hij zich beklaagt over het feit dat neerlandici en literatuurwetenschappers altijd zo slecht schrijven. Makkelijk scoren (al moet toegegeven worden, het ís een enorm leuk verhaal), daar hielden ze bij De Revisor niet van en dus kwam er een uitgebreid weerwoord van W.J. van der Paardt, die minzaam (maar zelf ook geestig) Van het Reve ‘meer koddig dan ter zake’ noemde. Er kwam geen reactie van Van het Reve, die echter wel op tv bleef beweren dat niemand serieus op zijn bezwaren was ingegaan. Dat verleidde Kooiman tot een kort briefje:
Ik weet niet of u het stuk van de u niet onbekende Willem J. van der Paardt in bijgaand Revisor-nummer serieus neemt.
Mocht dat wèl het geval zijn, en mocht u de behoefte gevoelen er op te reageren, dan spreekt het vanzelf dat onze kolommen voor u open staan.