Nergens wemelt het zo van kliekjes, collectiefjes en gewichtige genootschappen als in de kunstwereld. Toch kom je het meest opmerkelijke zooitje ongeregeld in de officiële geschiedenisboekjes nergens tegen.
Amsterdam, rond 1906. Jonge dichters, schilders, architecten en acteurs kwamen samen in een klein huisje, eerst aan de Kerkstraat, later aan de Leidsegracht, waar ze zelf de sleutel uit de dakgoot konden grissen. Als er tenminste een bezemstok uit het raam hing. Dat was het teken dat de illustere bewoner thuis was: Jopie Breemer, die zijn geld verdiende als melkboer maar daarnaast dichter, schilder, vagebond en bovenal gastheer was tijdens die merkwaardige rendez-vous in zijn huis, berucht als het ‘Jopie-hol’.
Twee kleine kamertjes waren het, volgestouwd met prullaria – potjes, vaasjes, schilderijtjes, versleten divans. Veel artistieke bezoekers, de ‘Jopianen’, zaten op kisten met dekens erop, en Jopie schonk thee en deelde pinda’s uit.
Er is een foto uit het archief van Arthur van Schendel, een van de Jopianen, van Jopie rond 1907. Een petroleumstel, de grote theepot, de weelderige bloemen. Het vergt weinig verbeeldingskracht om je er de geuren bij voor te stellen: oude tabaksrook, petroleumwalmen, zweet, hout, morsige kleden. En even moeiteloos kun je je die avondjes en middagen voorstellen waarop er gedichten en verhalen werden voorgedragen, tekeningen en schilderijtjes rondgingen, iemand achter het spinet kroop om een chanson te zingen… Er waren meisjes van de toneelschool, architecten, journalisten, schilders… en Jopie sloeg het allemaal gade met diezelfde blik waarmee hij ons nu aankijkt, die mengeling van melancholie, spot en onderdrukte pret. Het ingevallen gezicht wat gemaskeerd met een baard, dat attribuut dat telkens weer opduikt in dergelijke subculturen, of ze zich nu hippies of hipsters noemen.