Maagdenburgse halve bollen en andere gedichten
Maagdenburgse halve bollen en andere gedichten bestaat uit 29 gedichten, verdeeld over zes afdelingen van elk vijf gedichten, met uitzondering van de vijfde afdeling, die maar vier gedichten telt. In het archief-Komrij in het Literatuurmuseum bevindt zich een gele doos met het opschrift ‘Debuut en daarvoor / 1965-1968’, met daarin onder meer een dikke map met kladjes, handschriften, typoscripten, notities, lijstjes en schema’s voor de debuutbundel. Hieruit blijkt dat Komrij aanvankelijk zeven afdelingen van vijf gedichten begrootte – in totaal 35 gedichten.
Arie Pos vertelt in ‘Komrij op Kreta’ (in De lange oren van Midas) dat Komrij in juli 1964 al plannen had voor een eerste bundel en dat zijn latere uitgever Theo Sontrop in 1965 een selectie uit zijn gedichten maakte om daarmee tijdschriften en uitgevers te benaderen. Deze selectie vormde de basis voor de samenstelling van Maagdenburgse halve bollen en andere gedichten. Op een blaadje noteerde Komrij het ‘[t]otaal aantal, tot dusverre’:
Selektie van Sontrop
Enveloppe van Sontrop
Blauwe schrift
Losse gedichten
Hollands Maandblad
Proefpagina
Op de ommezijde zette Komrij 33 gedichten die in aanmerking kwamen voor zijn debuut onder elkaar: ‘bundel – eerste selektie’. Ernaast, onder het kopje ‘bundel – proeve v. volgorde’, werden de gekozen gedichten, aangevuld met twee nieuwe, over zeven afdelingen van vijf gedichten verdeeld. Die twee nieuwe waren het gevolg van een to-do-list, die Komrij op een ander blaadje onder het kopje ‘35 gedichten’ neerschreef:
Nog 2 gedichten maken in de groep ‘Sprookje’
Eventueel nog enkele oudere door nieuwe vervangen (2 of 3)
Alles verbeteren, aanpassen, redelijker maken – titels eveneens.
1 met de titel maken ‘De Rechte Bultenaar’.
Elders noteerde hij de titels van de gedichten die hij in Propria Cures, Hollands Maandblad, Proefpagina, Tirade en Avenue had voorgepubliceerd of aan deze bladen had aangeboden. Dit leidde tot een rekensommetje: ‘Opnemen: bovenstaande 20’; ‘maken nog: 2’; aangevuld met ‘Het testament van de kluizenaar’, dat in december 1967 in Maatstaf zou verschijnen, kwam hij aan 23 gedichten. Met de overige had Komrij specifieke plannen:
De rest (12 gedichten):
a. vervangen
b. schokkend maken
c. eroticiseren
d. verlaconiseren, ontnuchteren
Een intrigerend poëtisch program. De gedichten moesten een ontnuchterende uitwerking hebben op de lezer, juist door te choqueren – wat een adequate typering is van het effect van de vaak scabreuze slotregels. De woorden ‘eroticiseren’ en ‘verlaconiseren’ lijken te verwijzen naar respectievelijk het seksuele of pornografische idioom en naar iets wat we misschien het beste kunnen begrijpen als het doelbewust vermijden van fraaie, melodieuze regels, ten faveure van afgemeten, gekunstelde zinnetjes – ‘laconiseren’ is een archaïsch woord voor ‘kort en bondig spreken’.
Een van de twee ‘nieuwe’ gedichten die bestemd waren voor wat hierboven ‘de groep “Sprookje”’ genoemd wordt – de vijfde afdeling – is getiteld ‘Op mijn ziekte’. Het verscheen echter pas in 1979 onder de titel ‘Ziekenhuis’ in de verzamelbundel Het schip De Wanhoop. Gedichten 1964-1979, in de afdeling ‘Gedichten gevonden in een map, gedateerd 1964’: